FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173  
174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   >>   >|  
tten den voet op Sirius, de koude sterre. Van daar werden zij op de pool geworpen. Daar zagen zij, niet zonder schrik, een naakten reus, den reus Winter, met ruig haar, op schotsen, met den rug tegen eenen ijsmuur gezeten. Een huilende troep ijsberen en zeehonden zwommen in de plassen rond hem. Met heesche stemme riep hij op: hagel, sneeuw, koude regenbuien, donderwolken, rosse, stinkende nevelen, dwarrelwinden en de snerpende noordenwinden. En allen woedden te gelijk in dit akelig oord. De reus lachte al dien rampspoed toe en vlijde zich neer op de bloemen die zijne hand verwelkt, op de bladeren die zijn adem verdroogd had. Dan zich vooroverbuigend en den grond met zijne nagelen krabbend, er met de tanden in bijtend, groef hij een hol, ten einde het hert der aarde te bereiken, om het te verslinden, en de lommerige bosschen tot zwarte kolenbedden, de gouden korenaren tot verbrand stroo, de vruchtbare landouwen tot dorre vlakten te verkeeren. Doch het herte der aarde was van vuur, en hij dorst het niet naderen, maar trok zich, bevreesd, terug. Daar troonde hij als koning, en ledigde hij zijnen beker traan, te midden van de beren en zeehonden en van de geraamten dergenen die hij doodde op zee, op het land en in de hutten der armen. Blijde hoorde hij de beren brommen, de zeehonden huilen, de beenderen kletteren van de geraamten van menschen en beesten, onder de klauwen van gieren en raven, die er een laatsten hap vleesch aan zochten, alsook het gekrakkrak van de ijsschotsen, die in het doode water tegen elkander stootten. En de stem van den reus was gelijk het geloei van den orkaan, het geschuifel van den storm en 't gehuil van den wind in de schoorsteenen. --Ik heb koude en ben bang, zei Uilenspiegel. --Hij vermag niets tegen de geesten, antwoordde Nele. Plotseling ontstond een groote beweging onder de zeehonden, die ijlings in 't water trokken, onder de ijsberen, die, met neerhangende ooren, jammerlijk bromden en onder de raven, die, krassend van angst in de wolken verdwenen. En nu hoorden Nele en Uilenspiegel de doffe slagen van den stormram tegen de muren van ijs, waarop de reus Winter gezeten was. En de muur kloofde en waggelde op zijne grondvesten. Doch de reus Winter hoorde niets, en hij huilde en tierde blijmoedig, vulde en ledigde zijnen beker en zocht naar het hert van de aarde om het te verstijven, maar hij dorst het niet aanraken. De slagen weerklonken harder en harder, de muur spleet meer
PREV.   NEXT  
|<   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173  
174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   >>   >|  



Top keywords:

zeehonden

 

Winter

 

ledigde

 

Uilenspiegel

 

harder

 

hoorde

 
ijsberen
 
geraamten
 

zijnen

 

slagen


gelijk

 

gezeten

 

gekrakkrak

 

ijsschotsen

 

vleesch

 

zochten

 

elkander

 

stootten

 

alsook

 
beesten

hutten

 

Blijde

 

dergenen

 

doodde

 

brommen

 

geloei

 

klauwen

 

gieren

 
laatsten
 

midden


menschen

 

huilen

 

beenderen

 

kletteren

 

waarop

 
kloofde
 

waggelde

 

stormram

 

wolken

 

verdwenen


hoorden

 
grondvesten
 

huilde

 

aanraken

 

weerklonken

 

spleet

 
verstijven
 

tierde

 

blijmoedig

 
krassend