onden.
Rond twee uren des morgens als Uilenspiegel, door het zware bier,
al lang sliep, lag Soetkin gelijk alle nachten wakker, Maria biddende
dat zij heur slaap zou zenden, doch Maria aanhoorde heur niet.
Eensklaps hoorde zij den schreeuw van een nachtuil en, uit de keuken,
antwoordde een dergelijke kreet; vervolgens, in de verte, in den
kouter, weerklonken andere kreten en altijd scheen het heur dat men
die in de keuken beantwoordde.
Denkend dat het nachtvogelen waren, sloeg zij er niet verder
acht op. Zij hoorde peerdengehennik en hoevengetrappel op den
steenweg. Zij opende het venster en zag inderdaad twee gezadelde
peerden, die stampend het gras van den berm schoren. Toen hoorde zij
een schreeuwende vrouwenstem, een dreigende mannenstem, herhaalde
slagen, nieuwe kreten, eene deur met gedruis toeslaan en angstige
stappen de trap opklimmen.
Uilenspiegel snorkte en hoorde er niets van; de deur van den
zolder vloog open en, schier naakt, sprong Nele hijgend en snikkend
binnen. En in haast schoof zij eene tafel, stoelen, een oud komfoor en
al het huisraad dat zij vinden kon, tegen de deur. De laatste sterren
verbleekten aan het uitspansel; de hanen kraaiden; zij kondigden den
dageraad aan.
Op het gerucht dat Nele maakte, keerde Uilenspiegel zich om in zijn
bed, zonder wakker te worden.
Nele viel om Soetkin's hals en sprak:--Soetkin, ik ben bang, steek
eene keers aan.
Soetkin deed het en Nele zuchtte voortdurend.
Als de keers aangestoken was, bezag Soetkin het meisje, en ze zag dat
heur hemd op den schouder gescheurd was. Op heur voorhoofd, heure
kaken, in heuren hals zag zij bloedende schrammen, gelijk krabben
van nagels.
--Nele, vroeg Soetkin heur kussend, van waar komen die, schrammen?
Steeds bevend en zuchtend, sprak het meisje:
--Doe ons niet verbranden, Soetkin.
Doch Uilenspiegel werd wakker en wreef zich de oogen, verblind als hij
was door de klaarte der keers. Soetkin vroeg:--Wie is beneden? Nele
antwoordde:--Zwijg, 't is de man dien Katelijne mij geven wil.
Soetkin en Nele hoorden Katelijne plotseling schreeuwen, en heure
beenen knikten van schrik.--Hij slaat heur om mij, sprak Nele.
--Wie is er in huis? riep Uilenspiegel, uit zijn bed
springend. Vervolgens liep hij door de kamer tot dat hij een zwaar
stookijzer gevonden had, dat in eenen hoek lag.
--Niemand, sprak Nele, ga niet beneden, Uilenspiegel!
Maar hij luisterde niet, liep naar de deur, trok stoelen, tafels en
komfoo
|