insgelijks,
maar de duivel kwam niet terug. Doch Katelijne wanhoopte niet.
Soetkin werkte niet meer; zij stond gedurig bij het vuur, gebogen
en kuchende. Nele gaf heur de beste en geurigste kruiden; maar dat
alles kon niet baten. Uilenspiegel ging de hut niet meer buiten,
uit vreeze dat Soetkin onderwijl stierf.
Vervolgens kon zij niet meer eten of drinken zonder over te geven. De
chirurgijn-baardemaker kwam en deed heur eene lating; en toen was zij
zoo zwak, dat zij van heure bank niet meer kon opstaan. Eindelijk,
uitgeteerd van verdriet en van smert, sprak zij op een avond:
--Klaas, mijn man! Thijl, mijn zoon! Dank, de Heere neemt mij tot zich!
En zij blies den laatsten ademtocht uit.
Katelijne dorst bij heur niet waken, daarom deden Uilenspiegel en
Nele het getweeen, en heel den nacht baden zij voor de arme ziele.
Bij de ochtendschemering vloog een zwaluw het open venster binnen.
---De vogel der zielen, sprak Nele, dat is een goed teeken: Soetkin
is in den hemel.
De zwaluw vloog driemaal rond de kamer en verdween met een schellen
kreet.
Vervolgens kwam een andere zwaluw binnen, grooter en zwarter dan de
eerste. Zij vloog rondom Uilenspiegel en deze sprak:
--Vader en moeder, de assche klopt op mijne borst, ik zal doen wat
gij vraagt.
En de tweede zwaluw vloog kwetterend heen als de eerste. De oosterkim
verbleekte. Uilenspiegel zag duizenden zwaluwen rakelings over de
weide vliegen, en de zonne rees op.
En Soetkin werd op het armenveld begraven.
LXXXIV.
Sedert Soetkin's dood, liep Uilenspiegel droomend, treurig of
grammoedig de keuken op en neer; hij luisterde niet meer, at en dronk
wat men hem voorzette, zonder zelf iets te nemen. En dikwijls stond
hij 's nachts op.
Te vergeefs sprak de zoete stem van Nele hem moed in, te vergeefs zeide
Katelijne hem, dat zij wist dat Soetkin bij Klaas in den hemel was;
steeds antwoordde Uilenspiegel:
De assche klopt.
En hij geleek een waanzinnige en Nele weende als zij hem zoo
naargeestig zag.
En de vischverkooper bleef alleen in zijn huis als een vadermoorder,
en dorst slechts 's avonds buitenkomen; want de mannen en vrouwlieden
die hem zagen, jouwden hem uit en heetten hem moordenaar, en de
kleine kinderen vluchtten voor hem, daar men hun gezegd had, dat hij
de hangman was. En geschuwd door een iegelijk, dwaalde hij eenzaam in
't ronde, zonder eene taveerne te durven binnengaan; want men wees
er hem met den vinger, en, al bleef hij
|