FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171  
172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   >>   >|  
er slechts een korte wijl, de andere klanten ledigden hun glas en gingen heen. Daarom zagen de weerden hem noode komen, en zij sloten liever de deur voor zijn neus. Toen deed de vischverkooper hun nederig zijn beklag, maar zij antwoordden hem, dat zij wel mochten tappen, maar dat zij daartoe geenszins waren gedwongen. Eindelijk ging de vischverkooper drinken in den Rooden Valk, eene kleine herberg buiten de stad, aan de vaart naar Sluis. Daar wilde men hem bedienen, want 't waren arme lieden, wien alle geldstukken welkom waren. Maar de weerd of de weerdin uit den Rooden Valk spraken nooit een woord tot hem. Daar waren twee kinderen en een hond: als de vischverkooper de kleinen wilde streelen, liepen zij weg; en als hij den hond riep, toonde deze brommend zijn tanden. Op een avond stond Uilenspiegel aan de zulle; als Mathijssen, de kuiper, hem zoo droomerig zag, zeide hij hem: --Gij moet werken met uwe handen, om de smert te vergeten. --De assche van Klaas klopt op mijne borst, antwoordde Uilenspiegel. --Ha! zei Mathijssen, de ellendige vischverkooper leidt een nog treuriger leven dan gij. Niemand spreekt tot hem en elkeen schuwt hem, zoodat hij genoodzaakt is bij de arme lieden uit den Rooden Valk te gaan, om zijn kapperken bruinbier in eenzaamheid te drinken. 't Is een groote straffe. --De assche klopt! sprak nogmaals Uilenspiegel. Dien zelfden avond, terwijl het negen uren sloeg op Onze-Lieve-Vrouwetoren, ging Uilenspiegel naar den Rooden Valk en, ziende dat de vischverkooper er niet was, ging hij traagzaam slenteren onder de boomen langs de vaart. 't Was een heldere maneschijn. Hij zag den moordenaar komen. Juist als hij voorbij hem kwam, kon hij hem van dichtbij zien, en, luide sprekend lijk de menschen die in alleenigheid leven, hooren zeggen:--Waar mogen die karolussen steken? --Waar de duivel ze gevonden heeft, antwoordde Uilenspiegel, en meteen gaf hij hem een vuistslag in 't gezicht. --Laas! sprak de vischverkooper, ik herken u, gij zijt de zoon, heb medelijden, ik ben oud en krachteloos! Wat ik deed was geenszins uit haat, maar om Zijne Majesteit te dienen. Schenk mij vergiffenis. Ik zal u het huisraad afstaan dat ik gekocht heb, en gij moet er mij geen oortje voor geven. Is 't niet genoeg? Ik kocht het voor zeven gouden florijnen. Ik geef u alles en nog een halven gulden daarbij, want ik ben niet rijk, dat moet gij niet denken. En knielend vroeg hij vergiffenis. Als Uilenspiege
PREV.   NEXT  
|<   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171  
172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   >>   >|  



Top keywords:

vischverkooper

 

Uilenspiegel

 

Rooden

 

lieden

 

vergiffenis

 

assche

 
antwoordde
 
Mathijssen
 

geenszins

 

drinken


gingen

 

alleenigheid

 

menschen

 

hooren

 

sprekend

 

karolussen

 

gevonden

 

meteen

 

duivel

 
dichtbij

steken

 

zeggen

 

Daarom

 

traagzaam

 

slenteren

 

ziende

 

Vrouwetoren

 

boomen

 
moordenaar
 

voorbij


vuistslag

 

maneschijn

 

heldere

 

herken

 

gouden

 
florijnen
 

genoeg

 

gekocht

 

oortje

 

halven


knielend

 
Uilenspiege
 

denken

 

gulden

 

daarbij

 

afstaan

 
huisraad
 

klanten

 

medelijden

 
andere