de
onder de vlamme.
Uilenspiegel schreeuwde, en Soetkin sprak weenend:
--Doe dat vuur weg.
--Belijd, sprak de baljuw, en gij zult verlost zijn. Belijd voor
hem, vrouwe.
En Uilenspiegel sprak:
--De vischverkooper verdient het eeuwige vuur!
Soetkin schudde het hoofd tot teeken dat zij niets te zeggen
had. Uilenspiegel knarste op zijne tanden, en weenend keek Soetkin
met verwilderde oogen naar heuren zoon.
Nochtans toen de beul de keersen uitgeblazen had en het gloeiend
fornuis onder Uilenspiegels voeten plaatste riep zij uit:
--Heeren rechters, hebt medelijden met hem, hij weet niet wat hij zegt.
--En waarom niet? vroeg de baljuw listiglijk.
--Ondervraagt heur niet, heeren rechters, sprak Uilenspiegel, gij
ziet wel dat de smert heur waanzinnig maakt. De vischverkooper heeft
gelogen.
--Spreekt gij als hij, vrouw? vroeg de baljuw.
Soetkin knikte van ja.
--Verbrandt den vischverkooper! riep Uilenspiegel.
Soetkin zweeg, hief den arm tot vermaledijding omhoog.
Doch als zij het fornuis zag gloeien onder de voeten haars zoons,
riep zij uit:
--Heere God! Heilige Maria, die in de hemelen zijt, stelt toch een
einde aan die marteling! Ontferming! Doe het vuur weg!
--De vischverkooper! zuchtte Uilenspiegel nog.
Hij spuwde bloed door den mond en de neusgaten, en hij bleef met
gebogen hoofde, boven de gloeiende kolen hangen.
Toen riep Soetkin:
--Hij is dood! Zij hebben hem vermoord! Ha! hem ook! Rechters, doet
het vuur weg! Laat mij hem in mijne armen nemen, om getweeen te
sterven. Gij weet dat ik niet kan wegloopen, met mijn gebroken voeten.
--Geef de weduw haren zoon, sprak de baljuw.
Vervolgens gingen de rechters tot beraadslaging over.
De hangman maakte Uilenspiegel los en legde hem naakt en met bloed
overdekt op den schoot zijner moeder, terwijl de chirurgijn-baardemaker
de beenderen weer in de gewrichten bracht.
En Soetkin kuste Uilenspiegel, en weende en sprak:
Mijn zoon, arme martelaar! Ik zal u genezen, zoo de heeren rechters het
gedoogen; maar wordt toch wakker, Thijl, mijn zoon! Heeren rechters,
als gij hem gedood hebt, zal ik tot Zijne Majesteit gaan; want gij
hebt gehandeld tegen wet en recht, en gij zult zien wat een arme
vrouwe tegen de boozen vermag. Maar, heeren rechters, laat ons in
vrijheid. De hand Gods valt zwaar op ons neder, en wij zijn slechts
getweeen op de wereld.
Na beraadslaging, brachten de rechters de volgende sententie uit:
"Omme dieswille da
|