t gij, Soetkin, weduwvrouwe van Klaas, en gij, Thijl,
zoon van Klaas, in de wandelinge Uilenspiegel, beschuldigd het goed
geroofd te hebben dat door verbeurdverklaring, niettegenstaande alle
privileges, aan Zijne Koninklijke Majesteit toebehoorde, in weerwil
van de pijnbank en voldoende beproevingen, niets beleden hebt;
"Overwegende het gebrek aan bewijzen, en gezien den erbarmlijken
staat uwer ledematen, vrouwe, en de tortuur die gij onderstaan
hebt, man, verklaart de vierschaar u beiden vrij en staat u toe,
niettegenstaande uwe armoede, te wonen bij hem of heur van de stede,
waar het u believen zal.
"Aldus gewijsd ende geprononcieerd te Damme, den drij en twintigsten
van Wijnmaand van 't jaar onzes Heeren 1558."
--Weest gezegend, heeren rechters, sprak Soetkin.
--De vischverkooper! zuchtte Uilenspiegel.
En moeder en zoon werden op eene kar naar 't huis van Katelijne
gevoerd.
LXXIX.
In dat jaar, het acht en vijftigste der eeuw, kwam Katelijne bij
Soetkin binnen en sprak:
"Dezen nacht heb ik mij laten vervoeren, door middel van eenen stok
met zalve bestreken, naar den Onze-Lieve-Vrouwetoren. Daar zag ik de
sylphen de gebeden der menschen overgeven aan de engelen, dewelke naar
het hoogste der hemelen vlogen om ze naar den troon Gods te dragen. En
heel het hemelrijk was met fonkelende sterren bezaaid. Eensklaps
verhief zich van op een brandstapel een zwarte gedaante, die omtrent
mij op den toren kwam zitten. Ik herkende Klaas gelijk hij was in
zijn leven, met zijne kooldragerskleeren.--Wat doet gij hier op
Onze-Lieve-Vrouwetoren? vroeg hij mij,--Maar gij zelf, antwoordde
ik, waar gaat gij henen, vliegend door de lucht als eene zwaluw?--Ik
ga, sprak hij, naar het oordeel; hoort gij de trompet van den engel
niet? Ik stond dicht tegen hem, en voelde dat zijn lichaam niet vast
was gelijk dat der levenden, maar zoo licht dat ik er doorging als
door een warmen damp. Aan mijne voeten, heel Vlaanderenland door,
flikkerden eenige lichtjes, en ik sprak in mij zelve: Zij die vroeg
opstaan en spade werken, zijn gezegend door God.
En heel den nacht hoorde ik de trompet van den engel schallen. En ik
zag een andere gedaante omhoog stijgen; ze kwam uit Spanje; deze was
oud en afgeleefd; siroop van kweeperen hing nog aan hare lippen. Om de
schouders droeg zij een karmozijnpannen mantel, gevoerd met hermelijn,
op het hoofd eene keizerskroon, in de eene hand eene ansjovis, in de
andere een beker bier.
Zij kwam,
|