zeker uit vermoeienis, op Onze-Lieve-Vrouwetoren
zitten. Nederknielend vroeg ik haar: Gekroonde Majesteit, vol eerbied
lig ik voor U neder, doch ik ken U niet. Van waar komt gij, wat doet
gij op de wereld?--Ik kom, sprak zij, van Sint-Just in Estramadura,
en was keizer Karel de vijfde.--Maar, vroeg ik, waar vaart gij henen,
in dien kouden nacht, door dien hemel vol hagelwolken?--Ik ga, was
het antwoord, naar het oordeel.
Als de keizer zijne ansjovis wilde eten en zijn bier wilde drinken,
schalde de trompet van den engel. En de keizer verhief zich in de
lucht, grommend omdat hij niet voorteten kon. Ik volgde Zijne Heilige
Majesteit. Hij vloog door het luchtruim, hijgend van vermoeienis,
blazend van aamborstigheid, en soms brakend, want hij was van overdaad
gestorven. Wij klommen hooger en hooger, gelijk de pijlen uit eenen
boog van kornoelje-hout. De sterren vlogen ons voorbij en lieten
vurige strepen na. De trompet des engels weerschalde, met een machtig,
klaterend geweld. Bij elk geschal dat door de ruimte klonk, sloeg
de lucht uiteen, alsof een orkaan had geblazen. En aldus werd de weg
gebaand. Duizend uren hoog en nog meer, zagen we Christus, in al zijn
heerlijkheid op een sterrentroon gezeten. Aan zijne rechterzijde, zat
de engel die de daden der menschen opteekent in een bronzen boek, en
aan zijne linkerzijde, Maria, zijne moeder, die de zondaren voorsprak.
Klaas en keizer Karel knielden neder voor den troon.
De engel sloeg den keizer de krone van 't hoofd:--Christus alleen is
keizer, sprak hij.
Zijne Heilige Majesteit scheen verstoord, doch nederig vroeg hij:
Zou ik dit ansjovisje en dit bier niet mogen behouden, want 'k heb
honger van die lange luchtvaart?--Gelijk heel uw leven, antwoordde
de engel; nu, eet en drink maar.
Als hij gedaan had, vroeg Christus:
--Komt gij met zuivere ziele naar 't oordeel?
--Ik hoop het, zoete heer Jezus, want ik heb gebiecht, antwoordde
keizer Karel.
--En gij, Klaas? vroeg Christus; gij beeft niet lijk die keizer.
--Heer Jezus, antwoordde Klaas, geenerlei ziele is teenemaal zuiver,
doch ik heb geen angst voor U, die het opperste goed en de opperste
rechtveerdigheid zijt; maar ik vrees voor mijne zonden, die groot in
getal waren.
--Spreek, aardworm, sprak de engel tot den keizer.
--Heer, antwoordde Karel met verlegene stem, gezalfd door de hand uwer
priesteren, werd ik koning van Castilie, keizer van Duitschland en
Roomsch koning gewijd. Steeds nam ik de ins
|