j hem bindt als een dief?
--Ketter, sprak een der serjanten.
--Ketter? hernam Soetkin, zijt gij een ketter, gij? Die duivels liegen!
--Ik stel mijn vertrouwen op God, antwoordde Klaas.
Hij werd buitengeleid; Nele en Soetkin volgden hem weenend, in den
waan dat zij ook voor den rechter moesten verschijnen. Mannen en
vrouwlieden kwamen bij heur; maar als zij hoorden dat Klaas opgeleid
werd onder verdenking van ketterije, kregen zij zulken schrik dat zij
haastelijk weer in huis liepen en de deuren toededen. Alleen eenige
meisjes dorsten bij Klaas komen en hem vragen:
--Waar gaat gij alzoo gekoord en gebonden, kooldrager?
--Op Gods genade, meidekens, antwoordde hij.
--Men bracht hem naar het Steen; Soetkin en Nele zetten zich neer
aan de poort. Als het avond werd, zei Soetkin tot Nele te gaan zien
of Uilenspiegel niet teruggekomen was.
LXIX.
Weldra liep de mare in de omliggende dorpen, dat een man gevangengezet
was uit hoofde van ketterije en dat de kettermeester Titelman, deken
van Ronse, bijgenaamd de Inquisiteur Zonder Genade, het onderzoek
zou bestieren.
Uilenspiegel verbleef toen te Koolkerke, in de beste vriendschap met
een schoone pachterse, een jonge weduwe die hem niets weigeren kon
van hetgeen heur eigendom was. Hij werd daar gevierd en geliefkoosd,
tot op den dag dat een verraderlijke medeminnaar, een schepene der
gemeente, hem in den morgen afwachtte als hij uit de taveerne kwam
en hem afrossen wilde. Maar Uilenspiegel, om zijne woede te stillen,
smeet hem in een vijver, waaruit de schepene met de grootste moeite
klaveren kon, groen als een kikvorsch en nat als een spons.
Uilenspiegel duchtte de weerwraak van den schepene en maakte dat hij
zoo gauw mogelijk uit Koolkerke kwam.
En hij liep regelrecht naar Damme.
De avond viel: hij hadde thuis willen zijn; in zijnen geest zag
hij Nele zitten naaien, Soetkin het avondmaal bereiden, Klaas zijne
mutsaards binden en Titus Bibulus Snuffius knagen aan een been.
Een rondleurder vroeg hem in 't voorbijgaan:
--Waar loopt gij zoo haastig?
--Naar Damme, naar mijn huis, was 't antwoord van Uilenspiegel.
De rondleurder sprak:
--De stad is niet meer veilig, ter oorzake van de ketteren die men
er pakt.
En hij ging voort.
Aan de afspanning het Roode Schild gekomen, ging Uilenspiegel er
binnen, om een glas dobbele kuite te drinken.
De baas zei hem:
--Zijt gij de zoon van Klaas niet?
--Die ben ik, antwoordde Uilenspiegel.
|