Damme zitten; aan zijne zijden waren de drossaard, de schepenen
en de griffier.
Op het geluid van de klokke kwam het gemeen in groote menigte
toegeloopen, en het sprak:
--Vele onder de rechters zitten daar niet om naar recht te vonnissen,
maar als slaven in dienst van den Keizer.
De griffier verklaarde dat de rechtbank zich voorafgaandelijk
ter vierschare rond den lindeboom vergaderd hebbende, beslist had
dat, gehoord de aantijgingen en getuigenissen, de genaamde Klaas,
koolbrander, geboortig van Damme, echtgenoot van Soetkin, dochter van
Joostens, bij den lijve moest gevat worden. En nu, voegde hij er bij,
gaan wij tot het verhoor der getuigen over.
Hans Barbier, buurman van Klaas, werd eerst onderhoord. Nadat hij den
eed afgelegd had, sprak hij: "Op mijner ziele zaligheid bevestig en
verzeker ik dat Klaas, alhier tegenwoordig, door mij gekend is meer
dan vijftien jaar; dat hij altijd eerlijk geleefd heeft volgens de
wetten Onzer Moeder de Heilige Kerk; dat hij nooit smadelijk over
haar gesproken of bij mijn wete nooit eenigen ketter geherbergd heeft,
noch het boek van Luther verborgen, noch over gemeld boek gesproken,
noch iets gedaan dat hem in verdenking kan brengen, de wetten en
ordonnantien van het keizerrijk overtreden te hebben. Zoo helpen mij
God en al zijne santen."
Jan Van Roosebeke werd vervolgens onderhoord en zei "dat, gedurende de
afwezigheid van Soetkin, vrouw van Klaas, hij verscheidene reizen in
het huis van den beschuldigde twee mannenstemmen had meenen te hooren
en dat hij dikwijls, na de avondklokken, in een kleine zolderkamer,
een licht en twee klappende mannen gezien had, waaronder Klaas. Wat
betreft te zeggen of de andere man al of niet een ketter was, dat kon
hij niet, daar hij hem van verre gezien had. Maar wat Klaas betreft,
vervolgde hij, in volle waarheid moet ik zeggen dat hij, sedert ik hem
ken, geregeld zijn Paschen houdt, op de groote heiligdagen Onzen Heere
ontvangt, en alle Zondagen naar de misse gaat, uitgenomen nochtans
dien van het Heilig Bloed en de volgende. Meerder weet ik niet. Zoo
helpen mij God en al zijne santen."
Ondervraagd of hij Klaas, in de taveerne den Blauwen Toren, geene
aflaten had zien verkoopen en met het vagevuur niet had hooren spotten,
antwoordde Jan Van Roosebeke dat Klaas inderdaad aflaten verkocht had,
maar zonder eenigerlei verachting of spotternije, en dat hij, Jan Van
Roosebeke, er van hem gekocht had gelijk ook Judocus Grijpstuiver,
de deke
|