n te rusten, die bereid is naar de wijze
van Bourgondie, als robijn zoo rood en zoo klaar. Hij vraagt maar om
gedronken te worden. Nu, wij gaan wat hout op het vuur doen. Hoort
gij de pensen zingen op den rooster? Dat is een liedje van wellust.
Klaas keerde de pensen op den rooster en sprak:
--Hebt gij mijn zoon, mijn Uilenspiegel, niet gezien?
--Neen, antwoordde hij.
--Brengt gij nieuws van Judocus, mijn broeder? vroeg Klaas, terwijl hij
alles opdiende: gerooste pensen, een eierpannekoek, kaas, twee groote
bekers en Leuvenschen wijn, die helder en rood in de bottels flikkerde.
De man antwoordde:
--Uw broeder is te Sippenaken gestorven op het rad. En dit om, als
ketter, de wapenen tegen den keizer te hebben gevoerd.
Klaas was als waanzinnig en beefde, over gansch zijn lijf, zoo groot
was zijn gramschap.
--De beulen, de moordenaars! Judocus! mijn arme broeder!
--Onze vreugde en onze smerten zijn niet van deze wereld, zegde de man.
En hij begon te eten. Vervolgens sprak hij:
--Ik heb uw broeder bijgestaan in het gevang, ik deed mij doorgaan
voor een zijner neven. Ik kom alhier, omdat hij mij zeide: Ga bij mijn
broeder Klaas, als gij voor 't geloove niet sterft als ik; zeg hem van
in den vrede des Heeren te leven, door werken van bermhertigheid te
plegen en zijn zoon heimelijk in de wet van Christus op te brengen. Het
geld dat ik hem gaf, werd genomen van het arme, onwetende volk; dat hij
het gebruike om Thijl op te voeden in de leering van God en zijn woord.
Op die rede, gaf de bode aan Klaas den vredekus.
En Klaas jammerde:
--Op het rad gestorven! mijn arme broeder!
En zoo groot was zijn smert, dat hij niet tot bezinning kon
komen. Doch, daar hij zag dat de man dorst had en zijn glas uitstak,
schonk hij hem wijn in, maar hij at en dronk zonder vreugde.
Soetkin en Nele bleven zeven dagen weg; gedurende dien tijd bleef de
bode de gast van den koolbrander.
Al die nachten hoorden zij Katelijne huilen:
--Het vuur! het vuur! Maak open, maak open; de ziel wil er uit!
En als Klaas naar heure hut ging, stilde hij heur met zoete woorden.
Na zeven dagen toog de vreemde henen, zonder iets van Klaas te willen
aanveerden dan twee karolussen, om onderwege te eten en te slapen.
LXVIII.
Nele en Soetkin waren van Brugge teruggekomen. Klaas zat in de keuken
als een kleermaker, knoopen aan een oude hooze te naaien. Nele stond
naast hem en hitste tegen den ooievaar Titus Bibulus Snuffius
|