eilig-Bloedprocessie uit. Klaas zei
tot zijne vrouw en tot Nele van er heen te gaan, daar zij misschien
Uilenspiegel in de stad zouden ontmoeten. Hij zelf zou thuis blijven
om den pelgrim te ontvangen, mocht hij terugkomen.
De vrouwen vertrokken getweeen. Klaas bleef aan zijne deur zitten
en vond Damme doodsch en verlaten. Hij hoorde niets dan het kleppen
van eene of andere dorpsklok in 't ronde, terwijl de wind, bijwijlen
uit Brugge, het getintel van den beiaard en een groot geraas van
falkonetten en van vuurpijlen bracht, die ter eere van het Heilig
Bloed afgeschoten werden.
Klaas zocht droomerig Uilenspiegel op de wegen, doch hij zag niets
dan een blauwen, onbewolkten hemel, eenige honden die met hangende
tong in de zonne lagen, wat musschen die tjilpend zich wentelden in
't stof, eene kat die ze beloerde, en het zonnelicht dat vriendelijk
in al de huizen drong en er de koperen ketels en tinnen pateelen op
den schoorsteen glinsteren deed.
Doch Klaas was treurig te midden van al die vreugd en, zijn zoon
zoekend, tuurde hij in den dikken damp, die over de weiden hing en
spitste het oor om te luisteren of hij hem niet hoorde tusschen het
blijde geritsel der bladeren en het vroolijk gekweel der vogelen in
de boomen. Eensklaps zag hij op den weg van Maldegem een man van
lange gestalte afkomen, maar seffens zag hij dat het Uilenspiegel
niet was. Hij zag hem stilstaan bij een rapenveld en gulzig eenige
dier knollen opeten.
--Die moet grooten honger hebben, sprak Klaas.
Nadat hij hem een oogenblik uit het zicht verloren had, zag hij
hem weder te voorschijn komen aan den hoek van de Reigerstraat,
en hij herkende den bode van Judocus, die hem zevenhonderd gouden
karolusguldens gebracht had. Hij ging hem tegemoet en sprak:
--Kom binnen!
De man antwoordde:
--Gezegend zijn zij, die goed zijn jegens den dolenden reiziger.
Buiten op de vensterbank lagen broodkruimelen, die Soetkin voor de
vogelen had gestrooid. Zij kwamen daar 's winters hun eten zoeken. De
man nam de brokkelingen en at ze gulzig op.
--Gij hebt honger en dorst, sprak Klaas.
--Voor acht dagen werd ik uitgestroopt door de roovers, sprak de man,
en sedert dien voed ik mij met rapen en wortelen langs de wegen.
--'t Is dus tijd eenige versterking te nemen. Hier is, sprak Klaas,
de schapraai openend, hier is eene teil vol boonen, hier zijn eieren,
pensen, hesp, Gentsche worst, en nog hier is waterzooi. Beneden in
den kelder ligt Leuvensche wij
|