d afnemen, sprak de oude.
--Goed, sprak Uilenspiegel; daarna nam hij den hond in den arm en
ging er mee naar den stal, alwaar hij hem opsloot met een been. Hij
nam het vel van den dooden hond en, bij de oude terugkomend, vroeg
hij haar of zij bij heur woord bleef, dat zij het opperste kleed zou
uitdoen van dengene die at zonder betalen.
--Zeker, antwoordde zij.
--Wel, uw hond heeft met mij medegegeten zonder betalen; en ik heb
hem volgens uw voorschrift zijn opperste en eenig kleed uitgedaan.
En hij toonde heur de huid van den dooden hond.
--Ha! snikte de oude, dat is wreed van u, mijnheer de dokter. Arm
hondje! het was mij als een kind. Waarom ontnaamt gij mij den eenigen
vriend, dien ik op aarde bezat? Nu mag ik sterven!
--Ik zal hem weder in 't leven roepen, sprak Uilenspiegel.
--Weder in 't leven! sprak zij. En hij zal mij nog streelen, nog
aankijken, nog likjes geven? Doe het, mijnheer de dokter; niet
alleenlijk zult gij voor niet een lekker maal hebben genoten, maar
'k geef u nog een gulden op den koop toe.
--Ik zal hem weder in 't leven roepen, sprak Uilenspiegel, maar ik
moet warm water hebben, siroop om de voegen van het nieuw vel toe
te plakken, eene naald en garen, en saus van karbonaden, en men moet
mij alleen laten.
De oude gaf hem alles wat hij vroeg; en hij trok met het vel van den
dooden hond naar den stal.
Daar streek hij saus aan den snoet van den ouden hond, die hem liet
begaan; van onderen op zijnen buik en aan zijne pooten maakte hij
groote streepen met siroop.
Hij stiet driemaal een grooten schreeuw en sprak: Sta op! sta op! ik
beveel het, vuile hond!
Vervolgens stak hij gezwind het vel van den dooden hond in zijne
tassche, gaf den levenden hond een schop en joeg hem alzoo de
gelagkamer binnen.
Als de oude heuren hond levend en likkebaardend terugzag, wilde zij
hem kussen van geluk. Maar Uilenspiegel liet het haar niet toe.
--Gij moogt uwen hond maar streelen, sprak hij, als hij al de siroop
afgelikt heeft die aan zijn vel plakt; dan eerst zullen de naden goed
dicht zijn. Tel mij nu mijne tien gulden.
--Een had ik gezeid, sprak de oude.
--Een voor het nieuw vel en negen om den hond in 't leven te roepen.
En zij telde ze hem. Uilenspiegel toog henen en smeet het vel van den
dooden hond in de gelagkamer, zeggende:--Daar, vrouwe, bewaar het oude
vel, het kan dienen om het nieuwe te vermaken, als de mot er in komt.
XLVII.
Dien Zondag ging te Brugge de H
|