nspiegel op zijn ezel door de landen en sompen
van den hertog van Lunenburg, het Watersignoorken, zooals de Vlamingen
hem heetten.
Jef gehoorzaamde Uilenspiegel als een hondje, dronk bruinbier, danste
beter dan een Hongaarsche dansmeester en legde zich, bij het minste
teeken, op den rug met de vier pooten omhoog.
Uilenspiegel wist dat de hertog van Lunenburg--verbolgen omdat hij,
te Darmstadt, in tegenwoordigheid van den landgraaf van Hessen, met
hem den spot had gedreven--hem op straffe van den strop den toegang
tot zijn grondgebied ontzegd had.
Plotseling zag Uilenspiegel Zijne Hertogelijke Hoogheid in persoon
aankomen en mits hij zijn geweldig karakter kende, werd hij bang. Hij
sprak tot zijn ezel:
--Jef, jongen, daar komt de hertog van Lunenburg. Aan den hals voel
ik een groote krieuweling; nu, Jef, ik zou niet geerne gehangen
worden. Gedenk dat wij broeders in ellende en in lange ooren zijn;
gedenk ook welk een goeden vriend gij aan mij zoudt verliezen.
En Uilenspiegel wischte zich de oogen en Jef begon te balken.
--Wij leven samen gelukkig, vervolgde Uilenspiegel, of rampspoedig,
naarvolgens de omstandigheden; gedenk dat, Jef!--De ezel balkte
voort, want hij had honger.--En nooit zult ge mij vergeten, sprak
zijn meester, want welke liefde is sterker dan die, welke dezelfde
vreugde beleeft en denzelfden rampspoed beweent? Jef, jongen, gij
moet u op den rug leggen.
De zachtaardige ezel deed wat zijn meester begeerde en de hertog zag
hem met de vier pikkels omhoog liggen. Uilenspiegel zette zich neer
op den buik van den ezel.
--Wat doet gij daar? sprak de hertog. Weet gij dan niet dat ik, bij
mijn laatste plakkaat, u verboden heb uwe stoffige voeten in mijne
gewesten te zetten?
Uilenspiegel antwoordde:
--Genadige heer, heb erbarming met mij.
En naar zijn ezel wijzend:
--Gij weet wel, heer, dat hij, die tusschen zijne vier palen woont,
bij wet en recht immmer vrij is.
De hertog antwoordde:
--Verlaat mijne gewesten of gij zult sterven!
--Genadige heer, antwoordde Uilenspiegel, met een paar gulden zou ik
er rapper buitenrollen.
--Nietdeug, sprak de hertog, het is u niet genoeg ongehoorzaam te zijn,
ge vraagt er mij nog geld bij!
--Ik moet het wel vragen, heer, mits ik het niet nemen kan.
De hertog gaf hem een gulden.
Toen sprak Uilenspiegel tot zijn ezel:
--Jef, sta op en groet Zijne Hoogheid.
De ezel stond op en begon te balken. Toen gingen beiden hun weg.
LXI.
|