diende
mij kwam waarschuwen, dat het rijtuig van Heizicht teruggekomen en weder
met versche paarden bespannen was. Ik kleedde mij spoedig aan, ging naar
beneden, en vond de kamenier reeds met een half dozijn doozen, gereed om
mij te vergezellen. Wij begaven ons terstond op weg naar de boerderij
van Roggeveld: van waar de dames, na een haastig toilet, met ons
terugkeerden. Alle drie waren naar tijdsomstandigheden vrij welvarende,
alleen Tante klaagde over hoofdpijn, en ging dus, zoodra zij op Heizicht
kwam, weder naar bed; terwijl wij jonge lieden onze krachten poogden
terug te bekomen door het gebruik van een stevig ontbijt.
* * * * *
VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
HETWELK OVER 'T GEHEEL VAN EEN VRIJ SENTIMENTEELEN AARD IS; DOCH VRIJ
SLAPERIG EINDIGT.
"Ik hoop," zeide Henriette tegen Suzanna: "dat de gezondheid van die
goede Mevrouw Van Bempden maar geen slechte gevolgen moge ondervinden
van dezen ongelukkigen tocht."
"Ik hoop het met u," zeide ik: "maar ik durf denzelfden wensch koesteren
met betrekking tot allen, die van de partij zijn geweest."
"Wel ja!" zeide mijn zuster: "neem den wensch zoo algemeen mogelijk: 't
zou jammer zijn u-zelf te vergeten. Gij doet zooals nicht Bender, die,
als zij gasten heeft, nooit zegt; "ik hoop dat het den vrienden," maar:
"ik hoop dat het ons wel zal smaken."
"Wat mij betreft," zeide ik, "ik ben niet van zout of van kraak
porselein en zal aan een nat pak of aan een weinigje vermoeienis niet
sterven."
"Ei kom!" zeide Suzanna: "gij praat als een held, en ondertusschen,
laatst, toen gij terugkwaamt van de reis, waart gij ook mooi ziek van de
bui, die gij op uw dak hadt gehad."
"Inderdaad?" vroeg Henriette, op een toon van bezorgdheid, die mij
verrukte: "dan zou het u toch waarlijk wel kwaad kunnen doen, Mijnheer
Huyck! van zoo kort daarna opnieuw aan zulk een weer te zijn
blootgesteld."
"Het zou hem kwaad doen," zeide Suzanna, haar napratende: "wel Jetje!
gij zoudt mijn broeder in den grond bederven. 't Is goed, dat gij mijn
zuster niet zijt."
"Dat zeg ik ook," zeide ik, Henriette aanstarende met een
veelbeteekenenden blik, die haar de oogen neer deed slaan.
"Ik moet zeggen, 't is al zeer beleefd," hernam Suzanna: "waar heb je
die fraaie complimenten leeren maken?"
"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf
hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld
te worden."
|