zich brengen: "hij is de oorspronkelijke beleediger geweest: en
niemand zou het toch kunnen goedkeuren, dat hij den vader voor den degen
eischte, omdat deze het voor zijn verongelijkte dochter had opgenomen."
"Dat is waar ook," zeide Reynhove: "en gij moet niet denken, dat ik het
gedrag van Lodewijk approuveer;--maar die andere, met zijn rooden rok,
heeft het toch ook wat erg gemaakt.... Enfin! het is zooals het is:--en
nu zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en naar mijn logies
ga: Lodewijk zou anders met reden klagen, dat ik hem geheel aan zijn lot
abandonneer: en ik zal toch al werks genoeg hebben, om hem te
apaiseeren.--Vaarwel!"
Wij namen afscheid: Reynhove volgde den weg, dien de slede gegaan was,
en ik trok naar huis. Waarschijnlijk droeg mijn gelaat eenige blijken
van de gemoedsaandoeningen, door het gebeurde bij mij verwekt; althans
mijn vader zag mij ernstig en mijn moeder enigszins bezorgd aan, terwijl
Suzanna, toen ik, zonder van de laatste ontmoeting te reppen, in korte
woorden verhaalde, dat ik in gezelschap met Blaek, Reynhove enz. geweest
was, mij verklaarde, dat zij mij op mijn verjaardag een zweepje en een
bokaaltje zoude present doen, aangezien ik bij mijn overige beminnelijke
hoedanigheden die van een rostuischer en een drinker scheen te willen
voegen. Mijn moeder zuchtte, en mijn vader zeide bij het scheiden:
"Ferdinand! teleurgestelde liefde kan somtijds tot dwaze stappen
vervoeren. Neem u in acht!"
* * * * *
ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN LEELIJKE DONDERBUIEN BOVEN HET HOOFD VAN FERDINAND SAMENPAKKEN.
Den volgenden dag op de beurs zijnde, werd ik aangesproken door den
makelaar Velters, die, na met mij eenige woorden gewisseld te hebben
over de commissies, welke hij voor ons kantoor te verrichten had, mij
vergunning verzocht, mij een eind weegs huiswaarts te vergezellen. Ik
verbeeldde mij, dat er deze of gene verkooping ophanden was, waarbij hij
in aanmerking wenschte te komen en deswege mijn voorspraak verlangde: en
ik was niet weinig verwonderd toen hij, zoodra wij de beurs verlaten
hadden, mij vroeg of het mij hetzelfde was, de Pijpenmarkt om te loopen,
dewijl wij daar minder gedrang zouden vinden en meer ongestoord kunnen
spreken, dan op het Rokin of in de Kalverstraat.
"Is het zoo belangrijk?" vroeg ik, verwonderd over deze geheimzinnige
handelwijze: "waarom komt UEd. dan niet liever bij mij aan huis?"
"Verschoon mij," wa
|