teen."--"Hm! hm!"zeide
Heynsz: "mag ik u vragen of er nog meer Heeren van uw naam te Deventer
zijn?"--"Gij zijt nieuwsgierig van avond, Sinjeur Heynsz!" zeide de Heer
Van Beveren, met een gezicht alsof hij hem van de trappen wilde gooien,
"'t Is maar," vervolgde Heynsz: "omdat er lieden zijn, die beweren, dat
er nooit iemand van dien naam binnen Deventer bestaan heeft."--"Dat zou
al toevallig zijn," zei de andere: "men vindt die anders overal. Maar
Sinjeur Heynsz! wacht tot gij ten minste Onderschout geworden zijt,
alvorens mij met dergelijke onbescheidene vragen lastig te
vallen."--Daar had UEd. het gezicht van Mejuffer Amelia moeten zien: het
arme schaap werd zoo bleek als een doek. En Heynsz keek ook zuur, dat
beloof ik u; "Mijnheer!" zei hij: "gij moogt dan Van Beveren heeten of
niet, maar al ben ik geen Onderschout, zoo zou er toch een Onderschout
kunnen komen en u vragen doen, die u niet aangenaam waren."--"Sinjeur!"
zei de ander: "als er een Onderschout komt, zal ik hem antwoorden. Aan u
ben ik geen rekenschap verschuldigd. Indien gij werkelijk een zoo knap
verklikker waart als gij voorgeeft te zijn, zoudt gij mij terugbezorgd
hebben hetgeen Zwarte Piet mij ontstolen heeft, of mij althans
aanwijzing daarvan gedaan hebben." Ik sloeg de handen in elkander.
"Heynsz een verklikker!" dacht ik. "Hadt UEd. daar ooit gedachten op
gehad, Mijnheer Huyck?"
"Zoo eenigszins," antwoordde ik glimlachende: "en hoe liep dit af?"
"Wel! Heynsz werd zoo rood als een kalkoensche haan en antwoordde vrij
vinnig, en ik voorzag nog het oogenblik, dat Van Beveren, of zooals de
man dan heeten mag, hem bij de kladden zou krijgen. Maar hij scheen
opeens te bedaren, ging zitten, haalde een schuiertje uit den zak en
begon zich het poeier van den rok te borstelen of er niets gebeurd ware,
zonder verder eenig antwoord te geven. Toen zag Heynsz in, dat hij met
zijn drift niets won en begon een toontje lager: "hoor Mijnheer!" zeide
hij: "ik moet u waarschuwen dat gij een verdacht persoon zijt: en
daarom, zeg mij oprecht, wat gij hier verrichten komt. Als eigenaar van
dit huis, heb ik toch wel eenig recht, dit te vragen."--"Hoor, Monsieur
Heynsz!" zeide de andere: "ik betaal u als een eerlijk man de huur uwer
kamers, en ik weet niet, dat er iets tot mijn last is: en aangezien wij
in een vrij land leven, zoo zie ik niet, dat gij recht hebt, mij te
beletten te gaan, waar ik wil. Bovendien, mijn dochter blijft hier,
althans zoolang zij niet beter v
|