e wachten.
"Zij beminnen elkaar ... zij zullen een paar worden," zeide de Heer
Blaek: "gij zijt aan niets verbonden, zoo ik u bedrieg. Ik verzeker het
u. Vernietig toch dat ... dat noodlottige stuk.--Het kon in vreemde
handen komen ... geef het mij liever ... ik zal...."
"Neen! dat niet, Jacobus Blaek!" zeide Van Lintz, met een spotachtigen
lach: "als ik in veiligheid ben--en niet eer--zult gij het bekomen--en
het zelf kunnen verbranden. Ik weet, waaraan ik de hulp, die gij mij
bewijzen zult, dank moet weten--en ken mijn voordeel te goed om er
afstand van te doen, nu het mij dienen kan."
"Ach!" hernam Blaek: "gij zult er geen misbruik van maken: gij zult mij
niet met schande ten grave doen dalen. Ik help u immers zooveel in mijn
vermogen is ... ik heb zelfs meer gedaan dan ik u beloofd had: ik heb
naar Den Haag geschreven ... al mijn invloed zal ik aanwenden om de
vervolgingen te doen staken ... om onzer oude vriendschaps wille, maak
mij niet ongelukkig."
"Gij hebt mijn woord," zeide Van Lintz: "en dat moet u genoeg wezen:
morgen zal ik u verwachten. Tracht nu ongemerkt van hier te komen en de
plaats te bereiken, waar uw rijtuig u wacht. Ik zal Martha bellen om te
hooren of de uittocht veilig is."
Na het uiten dezer woorden verhief hij zijne stem om Martha te roepen:
ik aarzelde een oogenblik; doch bedenkende, dat Van Lintz toch van haar
zoude vernemen, dat ik er geweest was, besloot ik, zelf binnen te gaan,
wenkte der oude vrouw, die bevende achter mij stond, toe, dat zij wel
terug kon blijven, en opende de deur.
"De Heer Huyck!" riepen beiden, de een op een toon van verwondering, de
andere met een uitdrukking van schrik.
"Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik, glimlachende: "zoo ik uw
bijeenkomst stoor. Maar ik ben hier door Mevrouw Van Bempden gezonden om
eenige toebereidselen te maken voor het feest van morgen, en ik had ook
in dit vertrekje iets te doen:--weinig dacht ik, dat het bewoond was."
"Ik beken," zeide Van Lintz, "dat ik mijn tijd slecht gekozen heb."
"Zoo de Heer Blaek," vervolgde ik, dezen aanziende, die vast beefde,
"zich wenscht te verwijderen, zonder dat het opzien bare, zal ik hem
gaarne een eindweegs vergezellen."
"UEd. is al te goed. Mijnheer Huyck," zeide Blaek, stotterende: "ik neem
uw vriendelijk aanbod dankbaar aan."
"Ik hoop u nog te zien als gij terugkomt," zeide Van Lintz, mij met zijn
doordringende oogen aanstarende.
Ik boog en verliet het vertrek. De Heer Blaek vo
|