Ik oordeelde, dat de tijd tot spreken gekomen was, en dat een
rondborstig verhaal van de toedracht der zaak den Graaf niet meer
schaden, maar wellicht van dienst kon zijn. "Onze ontmoetingen," zeide
ik, "zijn altijd toevallig geweest; maar Vader kon toch niet verlangen,
dat ik den man verraden zou, die mij het leven gered heeft?"
"Het leven! En wanneer?"
"Ziedaar, wat ik u thans kan openbaren."--En ik was op het punt van een
verslag van het gebeurde te geven, toen Tante, gevolgd van de overige
gasten, naar ons toekwam, ongerust over ons lang wegblijven en over het
zien der gerechtsdienaars, die zich van tijd tot tijd op verschillende
punten vertoonden.
"Wat is er toch aan de hand?" vroeg Suzanna: "Tante klaagt al:
_d'armes et d'ennemis je suis environnee_."
"Wat wil men?" vroeg Tante: "wie van het gezelschap moet er gepakt
worden."
"Van het gezelschap niemand," antwoordde de Naarder Onderschout: "maar
het zal UEd. niet weinig bevreemden van te vernemen, dat die vrouw daar
goedvindt uw hoeve tot een logies voor verdachte lieden te bezigen.
"Het is zoo, Zuster!" zeide mijn vader: "de Baron Van Lintz, dien gij u
nog wel herinneren zult, heeft hier gisteren, en zoo ik mij niet
bedrieg, ook vroeger nog, zijn intrek gehad."
"Nu ja!" zeide Martha, de zwijgende ondervraging van Tantes blik
beantwoordende: "hij is hier 'eweest, en zijn dochter ook: en nou binnen
zij Goddank weg en vrij ook, naar ik hoop. En al moest Mevrouw men er op
men ouwen dag voor op straat zetten, ik kon niet aers doen als ik 'edaan
heb. Wie zou nou zoo barbaarsch wezen, om as iemand, dien men met zijn
eigen melk het 'evoed, bij je komt en zeit: moeder Martha! ze zitten men
overal op het lijf, en ik kan nergens een veilige schuilplaats vinden,
om dan te zeggen: scheer je van mijn deur weg."
"Daar is wat van aan," zeide Tante: "en ik kan toch ook niet vinden, dat
mijn erf er door onteerd is, dat er een Grande van Spanje op gelogeerd
heeft.--En wat is er van hem geworden?--Die arme Van Lintz! hij is zoo
dikwijls mijn Cavalier geweest."
"Dat is juist de vraag, wat er van hem geworden is," zeide de Naarder
Onderschout: "hij heeft, ondanks al onze voorzorgen, weten te
ontsnappen."
"Dat verblijdt mij," zeide Tante Letje: "want het zal tot een
vertroosting strekken voor zijn arme dochter, die hedenmorgen, toen ik
haar verliet, bittere tranen schreide, uit ongerustheid over het lot
haars vaders."
"Hoe? Is het dan werkelijk zijn doc
|