n en ik herkende in de binnentredende passagiers--Amelia en haar
vader. Ik stond eenigszins verzet; echter was mijn verwondering over hun
onverwachte verschijning minder groot dan bij vorige gelegenheden; ik
geloof, dat ik reeds aan dergelijke verrassingen gewoon was geworden.
Niet wetende, in hoeverre hun ware naam en betrekking aan den kapitein
bekend waren, vergenoegde ik mij, hen beleefdelijk te groeten, terwijl
alleen een glimlach, dien ik niet weerhouden kon, aan een derde zoude
hebben kunnen doen gelooven, dat ik hen vroeger gekend had: en ik
besloot mijn handelwijze naar de hunne te regelen; daar zij toch van den
kajuitsjongen bericht hadden ontvangen, wien zij boven zouden vinden, en
zich dus konden voorbereiden, hoe zich jegens mij te gedragen. Maar zoo
ik al zweeg en mij goed hield, er was iemand in ons gezelschap, op wien
de komst van de nieuwaangekomenen een indruk maakte, die zich niet zoo
licht bedwingen liet. De goede Pulver namelijk had hen nauwelijks in 't
aangezicht gekeken, of hij sprong van de bank, waar hij op gezeten was,
zoodat de versch gestopte pijp in stukken vloog en, met een goed deel
tabak, asch en vuur daarnevens, op den grond rolde, staarde vader en
dochter met open mond beurtelings aan en sloeg toen de handen ineen, dat
het klapte:
"Wat drommel!" riep hij eindelijk uit: "heb ik het mis, of heb ik het
wis?"
"Hoe zoo?" vroeg Holmfeld: "kennen de vrienden mekaar?"
"Dezen Heer ken ik," zeide Van Lintz, met een onveranderd gelaat: en
naar mij toetredende, drukte hij mij de hand.
"Neen maar...." hernam Pulver: "bij mijn zaligheid zou ik er op durven
zweren:--en toch is het niet wel mogelijk.--Maar zoo ik niet wist dat
het geen droom is, en dat wij hier werkelijk in 't Maklijk-Oud bij
Terschelling lagen, op den hoeker _de Stad Kjoebenhavn_, Kapitein
Holmfeld, dan zou ik denken, dat wij ons in de zee van de Antilles
bevonden."
"Dat is wat ver van hier," zeide Van Lintz, met het onnoozelste gezicht
van de wereld, terwijl hij eenige vonken uittrapte, die de pijp van
Pulver op de vloermat gestrooid had.
"Wel! Wel!" vervolgde Pulver: "hadden wij nu Sandertje maar hier:--die
kon getuigen, of er ooit zoo'n gelijkenis bestaan heeft.--En de Juffer
ook--net datzelfde vriendelijke bakkesje, schoon wat grooter en bleeker
dan toen:--neen! nu kan ik er toch niet meer aan twijfelen."
"Er bestaat geen onmogelijkheid, dat wij elkander vroeger gezien
hebben," zeide Van Lintz, op een koelen toon: "
|