Dit verwijl scheen den lijder te hinderen: hij deed eenige moeite om
zich in 't bed op te richten: zijn bedoeling bemerkende, trad de
oppasster, die hem verzorgde, toe, en met behulp van deze gelukte het
hem een zittende houding aan te nemen. Wij stonden intusschen allen met
pijnlijk ongeduld te verbeiden, wat de uitslag zijner mededeeling zoude
wezen.
"Mijne Heeren!" zeide hij, met een flauwe en bevende stem, die
langzamerhand in kracht en vastheid toenam: "ik heb u verzocht, hier te
komen. Ik voel, dat het spoedig ... met mij gedaan zal wezen ... en ik
wil ... zooveel in mij is, herstellen, wat ik bedorven heb."
Hier hield hij een oogenblik stil, als om nieuwe kracht tot spreken te
vergaderen. Allen bleven wij hem zwijgend aanstaren, in gespannen
verwachting.
"Het eerste wat ik doen moet," vervolgde hij, "is, hier in
tegenwoordigheid van den Voorzitter van Schepenen en van den Drost, te
verklaren, dat ik den Heer Huyck valschelijk heb beticht ... en dat hij
geheel onschuldig is aan de wond, die mij het leven kost."
"God zij gedankt!" hoorde ik Amelia, met een flauwe stem achter mij
uitroepen, en mijn hart zeide haar dien uitroep na.
"Hm!" zeide Doedes: "_confessio in articulo mortis_: eerst zoo
spreken--nu weer anders--moord toch gepleegd--dader op 't kerkhof?"
"Dat zou je wel kunnen raden," mompelde Heynsz, "want Zwarte Piet is
begraven, en zoo die het niet gedaan heeft, weet ik niet wie er aan
zoude zijn coupabel."
"Och ja!" zuchtte Helding: "op het kerkhof ligt hij naast mijn arm
kind!--verleden Maandag heb ik hen beiden ter aarde besteld. Zij zijn in
den dood vereenigd, die levend van elkaar gescheiden waren."
"Indien het den zieke niet te veel vermoeide," zeide Reynszen: "zou hij
wel eenige nadere inlichtingen aan de Justitie dienen op te geven, dan
konnen wij daar acte van opmaken."
Lodewijk knikte met het hoofd ten teeken van goedkeuring, en Reynszen,
zich aan een tafel zettende, maakte zich gereed zijn verklaring op te
teekenen.
"De Heer Van Lintz," zeide Lodewijk, "zal zich herinneren, mij eenige
woorden te hebben toegevoegd, nopens papieren, onder hem berustende, en
welke invloed op mijn fortuin konden maken. Ik weet thans, dat die
bedreiging niet ijdel was:--maar hierover nader. Genoeg, zij
verontrustte mij--en dit was de oorzaak, dat ik hier bleef, ten einde te
zien, wat het gevolg daarvan zoude kunnen zijn.--Ik was ongerust,
ongedurig, als gejaagd--ik begreep, dat ik in de bewust
|