uffrouw!" antwoordde ik, naar eenige papieren tastende, die ik in
mijn rokzak had: "en ik ben belast...."
"Een oogenblik!" hernam zij: "aleer wij over iets anders spreken,
wenschte ik te weten, of iemand buiten u en den Heer Van Lintz kennis
draagt van zekeren brief, door mijn oom aan Lodewijk geschreven?"
"Niemand," antwoordde ik: "ik heb dien brief en zal u dien, zoo UEd.
verlangt, ter hand stellen, benevens...."
"Ik zal dien afwachten," zeide zij: "maar vooraf moet ik u nog zeggen,
dat ik een brief heb van mijn oom Van Lintz, waarin hij mij de
aanleiding mededeelt, welke mijn ongelukkigen oom Blaek tot den stap,
dien hij deed, bewogen heeft, en mij tevens een stuk zendt, volgens
hetwelk ik recht op een aanzienlijk vermogen zou hebben. Ik heb geweend
bij het zien van mijns vaders naamteekening, en bij de gedachte aan al
de moeite, die de brave man zich gegeven heeft, om voor mij een vermogen
te vergaderen;--ik heb die naamteekening er uitgesneden en het stuk zelf
verbrand."
"Hoe!" riep Reynhove verbaasd uit:, een zoo _precieux_ document!..."
"Ik ben te veel aan mijn oom verschuldigd, ik heb te veel bewijzen van
zijn liefde ontvangen, om tot loon daarvan, nu hij dood is, zijn goeden
naam aan te randen. Niemand dan ons is het geheim bewust. Lodewijk heeft
het in het graf medegenomen: mijn oom Van Lintz zal zwijgen, indien ik
het hem verzoek: ook van u, mijne Heeren! wacht ik hetzelfde: men
schrijft den dood mijns ooms aan een beroerte toe:--de ware toedracht
der zaak kan dus voor elk verborgen blijven."
"Maar weet UEd. wel, Mejuffer!" zeide Reynhove, "dat gij een _important_
kapitaal hebt opgeofferd, ten gerieve van een paar dozijn collateralen,
die er u geen dank voor zullen weten?"
"Mejuffrouw offert niets op," zeide ik: "en, hoewel de verdiensten van
haar handelwijze even groot blijven, de nadeelen daarvan worden geheel
weggenomen door het stuk, dat ik de eer heb haar te overhandigen. Het is
het testament van den Heer Lodewijk Blaek, natuurlijken erfgenaam zijns
vaders, waarbij hij, op eenige legaten na, zijn nicht, Mejuffrouw
Henriette Blaek, aanstelt tot zijn universeele erfgename."
Henriette nam bevende het papier aan, dat ik haar ter hand stelde. Haar
ontroering belette haar te spreken en zij antwoordde niets op de
gelukwenschingen van Reynhove.
"Mejuffrouw!" vervolgde ik, toen zij weder wat bedaarder was geworden:
"de overledene heeft in de laatste uren zijns levens verlangd, dat ik de
man zou
|