"Van mijn jeugd af had een onverzadelijke dorst naar schatten mij de
ziel beheerscht. Ik zag zooveel rijkdom en weelde om mij heen, dat ik
het denkbeeld niet verdragen kon, voor anderen, die mij in stand en
geboorte gelijk waren, te moeten onderdoen. En echter scheen ik daartoe
bestemd; want mijn vader bezat weinig buiten hetgeen zijn ambt hem
schonk, en zijn levenswijze was niet van dien aard, dat hij veel kon
sparen. Ik besloot dus, toen ik tot jongelingsjaren gekomen was, dat een
goed huwelijk het eerste middel zoude zijn, om mijn doel te bereiken. Ik
slaagde naar wensch;--immers ik dacht zoo:--ik zag niet naar schoonheid
of zielsgaven: ik zocht slechts een rijke vrouw en trouwde haar
schatten. Mijn eerste straf was het noodlottige leven, dat ik met uw
moeder leidde;--ik wil daarover niet uitweiden. Zij stierf en toonde mij
den haat, dien zij mij toedroeg, door bij uitersten wil te bepalen, dat
haar vermogen op u zou komen, zonder dat ik daarvan eenige vruchten zou
mogen trekken. Ik was nu even ver als ik te voren was: ik besloot naar
de West te gaan en daar mijn fortuin te beproeven, terwijl ik u bij de
meervermogende familie uwer moeder achterliet.
"De uitkomst beantwoordde wederom niet aan mijn verwachtingen. Na jaren
vol tegenspoeds keerde ik terug en kwam te Lissabon aan. Daar ontmoette
ik den Graaf van Talavera, die er voor de belangen van het Spaansche hof
aanwezig was; en ik hernieuwde met hem de kennis, die ik vroeger met hem
als Baron Van Lintz had gemaakt. Van hem bekwam ik tijding van mijn
Broeder, die tevens zijn zwager was (zij hadden elk eene Juffrouw
Reefzeil getrouwd) en vernam, hoe deze, die insgelijks zijn fortuin
buitenslands was gaan beproeven, en zaken in de Levant had verricht, te
Lissabon werd verwacht. Ik nam voor, zijn komst te verbeiden: en
werkelijk, hij kwam weldra opdagen; maar zijn uiterlijk verried geen
rijkdom. Nauwelijks was hij een paar dagen met ons geweest, of hij werd
door een hevige ziekte overvallen, die hem, na een korte ongesteldheid,
aan den rand des grafs bracht. De Graaf van Talavera deelde met mij de
zorgen zijner verpleging en was de eerste, die hem waarschuwde, dat hij,
naar het oordeel des geneesheers, weinige dagen levens meer overig had,
en orde op zijn zaken stellen moest. Mijn broeder glimlachte op een
droevige wijze. "Dit laatste zal mij weinig moeite kosten," zeide hij:
"Ik had gehoopt mijn dochter, mijn eenigst pand, te zullen terugzien en
haar de welvaart, d
|