huis deed verlangen."
"Hoe!" viel ik Reynhove in de rede: "hebt gij zulke gedachten in 't
hoofd?"
"Uw zuster Suzanna is een plaaggeest," antwoordde hij lachende: "maar
met dat al, ik zou mij hoogst gelukkig rekenen, indien zij mij
levenslang tot het doel van haar plagerijen wilde nemen: wij zouden
zien, wie het langst het uit zoude houden.--Maar dat daargelaten, want
ik heb ernstiger zaken te behandelen. Ik vond uw vader aan 't Stadhuis:
de Heer Blaek ging juist van hem vandaan en scheen alles behalve
opgeruimd. Uw vader wilde, toen hij mij gesproken had, terstond een
tweede expres naar Terschelling sturen om bevel te geven, den Heer Van
Lintz te libereeren:--een had hij er reeds weggezonden, op een vroegere
tijding dat de zaak goed stond;--maar terwijl wij nog aan 't praten
waren, daar kwam de brief aan van Heynsz, waarbij werd gemeld, hoe
Lodewijk was gewond en hoe men u als getuige bij de zaak hield ... ik
zag den man verbleeken toen hij den brief las, en merkte terstond, dat
er onraad moest zijn. Hij vermande zich echter en reikte mij met een
kalm gelaat den brief toe. Ik ontstelde insgelijks over den inhoud: maar
zag niet terstond alles door. "Die tijding zal den ouden Heer Blaek
geweldig frappeeren," zeide ik: maar ik begrijp niet, hoe uw zoon daarin
geimpliqueerd is."--"Ik maar al te wel," antwoordde hij: "zij hebben
elkander geprovoceerd--de eene is als het slachtoffer gevallen van dat
noodlottig punt van eer; en de andere ... (o God! mijn zoon!...) heeft
de wraak der wet te duchten. "O! Mijnheer ben een ongelukkig
vader!""--Ik had innig medelijden met den braven man en bood hem aan,
zelf als expres naar Terschelling te gaan en te onderzoeken hoe het met
de zaak geschapen stond. Hij aarzelde eenige oogenblikken: maar nam
eindelijk mijn propositie met dankbaarheid aan. Daar ik toch niet voor
den avond vertrekken kon, ging ik eerst naar den Heer Blaek om hem het
ongeval zijns zoons te verhalen--mede voorwaar geen aangename commissie;
ik vernam, dat hij niet te spreken was, maar mij verzocht een uur later
te komen. Ik voldeed aan het verzoek;--toen ik op den bepaalden tijd
weder aan zijn huis kwam, was hij een lijk.--Hij had, naar men vermoedt,
zich met vergif om 't leven gebracht."
"Ontzettend! en wat kan de reden zijn?..."
"Die is nog een raadsel: droefheid over het ongeval zijns zoons kan het
niet geweest zijn; want dat kon hem nog niet bekend wezen;--maar dat zal
zich wellicht later openbaren. Henriette
|