was radeloos en onwetend wat te
doen. Ik stuurde naar uw vader. Hij kwam, uw moeder kwam, Mejuffrouw
Suzanna kwam----in 't kort--het was een tooneel vol desolatie en drukte.
Op de schrijftafel van den overledene lag een toegelakte brief aan zijn
zoon: dien vermoeden wij, dat licht over het geval zoude
verspreiden:--_enfin!_ hij moest kennis van het gebeurde dragen en ik
zeilde dus naar dit eiland af met een driedubbele missie."
"En...? Mejuffrouw Blaek...?"
"Zooals ik u gezegd heb, zij is violent geschrikt--bedroefd.... _enfin_;
zooals men bij dergelijke gevallen gesteld is.--Om kort te gaan: ik heb
mij bij mijn komst alhier geadresseerd aan zekeren vent, die den naam
van Doedes draagt, en een _quibus_ in _folio_ is,
"Ik ken hem, tot mijn ongeluk," zeide ik.
"Welnu! Ik ben begonnen met aan hem en aan Heynsz het bevel voor te
lezen, om den Heer Van Lintz te libereeren:--vervolgens heb ik mij naar
Lodewijk begeven, en hem, met permissie van dienzelfden Doedes, die mij
zoowel een zotte Dokter als een zotte Drost toeschijnt, na behoorlijke
preparatie, het overlijden van zijn Heer Papa gecommuniceerd. Hij was,
't is zonde dat ik het zeg, meer verbaasd dan bedroefd--enfin! hij
scandaliseerde mij en ik ben maar spoedig van hem afgeloopen, na hem den
brief te hebben gelaten, die, hoop ik, meer _impressie_ op hem zal
maken. Toen heb ik aan dien Doedes gezegd, dat ik u moest zien en
spreken, en de vent heeft, met al zijn wijsheid en waan, het niet durven
weigeren aan iemand, die zulk een mooien rok aan had, die hem een bevel
van H.H.M.M. bracht en die op zulk een hoogen toon tegen hem sprak.--En
nu ben ik hier--en recht verdrietig, van u in zulk een gek parquet te
zien; want ik hoor, dat het hier geen quaestie van een duel is, maar dat
Lodewijk u van moord beschuldigt."
"Hij liegt, Reynhove! bij al wat heilig is, hij liegt."
"In dat geval is het een heel gemeene leugen, en hoop ik, dat hij tot
inkeer zal komen.--Maar...."
Op dit oogenblik werd ons gesprek gestoord door een groote drukte aan de
deur, die met gedruisch openging; terwijl Reynszen, Pulver, Helding,
Heynsz en de Stokbewaarder bijna allen gelijktijdig binnendrongen, en
allen dooreen schreeuwden.
* * * * *
NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
HETWELK BEKENTENISSEN EN STERFBEDDEN AFSCHETST: ZEER MELANCHOLIEK OM TE
LEZEN.
"De Heer Blaek verlangt u te spreken," riep Reynszen mij toe.
"Hij zal bakzeil inhalen!" schre
|