FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   448   449   450   451   452   453   454   455   456   457   458   459   460   461   462   463   464   465   466   467   468   469   470   471   472  
473   474   475   476   477   478   479   480   481   482   483   484   485   486   487   488   489   490   491   492   493   494   495   496   497   >>   >|  
bij gekomen." De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken. "Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u alles behalve welkom ware."--En ik verhaalde hem in korte woorden het plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen. "Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan 't lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet zooverre laten komen.--Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen, dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het dek gekuierd hebben." "Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord, waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn." "Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den bottelier hadden gekaapt." "Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck." Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging ope
PREV.   NEXT  
|<   448   449   450   451   452   453   454   455   456   457   458   459   460   461   462   463   464   465   466   467   468   469   470   471   472  
473   474   475   476   477   478   479   480   481   482   483   484   485   486   487   488   489   490   491   492   493   494   495   496   497   >>   >|  



Top keywords:

Holmfeld

 

zullen

 
Mijnheer
 

menschen

 

koffie

 

passagiers

 

Kapitein

 

Pulver

 

beneden

 

aangebracht


kajuit

 
gebleven
 
nauwelijks
 

hierop

 
landrot
 
hebben
 

gekuierd

 

direct

 

zitten

 

gestopt


beloopen

 

uitgehaald

 

tabaksdoos

 

plankenvloer

 

geweldige

 

koperen

 

echter

 

vragen

 

vereeren

 
aangezichten

vreemde

 

schijnen

 
hupsche
 

willen

 

drinken

 
gezelschap
 

Juffer

 
gegaan
 

Fortuin

 
opeten

zooals

 

mengende

 

begaven

 
gesprek
 

matrozen

 

zeiden

 
hadden
 

gekaapt

 

niemand

 
bottelier