bij
gekomen."
De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de
vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek
bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er
tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken.
"Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te
bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op
het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel
gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u
alles behalve welkom ware."--En ik verhaalde hem in korte woorden het
plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het
bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige
maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen.
"Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer
voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te
beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan
't lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet
zooverre laten komen.--Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de
passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust
maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen,
dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en
die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct
wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het
dek gekuierd hebben."
"Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord,
waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn."
"Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze
niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den
bottelier hadden gekaapt."
"Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche
menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter
laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe
Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer
ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is
als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck."
Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd
aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos
uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging
ope
|