Ik vormde toen het plan mij aldaar schuil te
houden, tot ik bericht ontving, of ik mij in Amsterdam mocht wagen, en
inmiddels mijn dochter derwaarts te zenden, om de gewichtige papieren te
lichten, welke onder den Notaris Bouvelt berustende waren. Het overige
is u bekend."
"Omtrent," antwoordde ik: "alleen weet ik niet, hoe gij beiden u thans
hier bevindt, noch welke uw uitzichten voor de toekomst zijn."
"Gij weet," hernam Van Lintz, "dat mij de heer Blaek, om redenen voor u
van geen belang, zijn dienst had toegezegd. Op den morgen, toen het
feest aan de hoeve zoude plaats hebben, zorgde hij een half uur voor de
andere gasten aanwezig te zijn: en, in zijn koets verscholen, reed ik
naar Huizen, waar mij een boot wachtte, die mij naar den boeier bracht
van den Heer Blaek, met welken ik naar dit vaartuig werd gesmokkeld,
hetwelk gedeeltelijk door hem bevracht is, en waar hij voor mij en mijn
dochter plaatsen had besproken. Amelia, in stilte van ons plan
verwittigd, was in Amsterdam reeds scheep gegaan; en het gelukte ons
alzoo ten einde toe de vervolging en de list van uw Heers vaders agenten
te ontduiken. Thans vlei ik mij, op de plaats onzer bestemming gekomen,
gelegenheid te vinden om mij naar Rusland te begeven, alwaar de Hemel
mij vergunne, mijn dagen, na zooveel wisselvalligheden, in vrede te
slijten en aan mijn arme dochter die rust te bezorgen, welke haar
geschokt gestel behoeft.--Neem gij intusschen, Mijnheer Huyck! nogmaals
mijn dankbetuiging aan. Ik weet, dat het bewaren van ons geheim u een
bron van verdriet is geweest."
"Neen, mijn vader!" zeide Amelia: "gij weet nog niet alles:--ach! gij
weet niet, welk leed wij den Heer Huyck onwillekeurig veroorzaakt
hebben. Zijn zoetste hoop, zijn vurigste zielswensch hebben gevaar
geloopen, van door onze noodlottige kennismaking voor altijd verstoord
te worden.--Ja!" vervolgde zij met klimmende aandoening, ziende dat ik
zwijgend voor mij staarde, terwijl haar vader ons beurtelings met eenige
verwondering beschouwde: "een paar woorden, aan Mejuffrouw Jetje Blaek
ontvallen, hebben een lichtstraal bij mij doen geboren worden, en ik heb
niet gerust voordat mij alles was opgehelderd.--ik heb vernomen, hoe
gij, Mijnheer Huyck! Mejuffrouw Blaek bemindet: hoe zij u met
wederliefde loonde, hoe haar oom deze verbintenissen tegen was, en hoe
lastertongen, die haar onze betrekking als misdadig voorstelden, haar
hadden doen besluiten, u alle verdere aanspraak op haar te ontzegge
|