uilplaats aan.
"Bedrieg ik mij?" vroeg Schipper Holmfeld, die middelerwijl met zijn
kijker naar den kant van het Vlie had uitgezien: "of is het de boeier,
die den Heer Bos aan boord gebracht heeft, die ginds komt opzeilen?
Gelieft UEd. eens te zien?"
"Inderdaad!" zeide Van Lintz, na op zijne beurt te hebben uitgekeken:
"ik heb er niet veel opgelet; maar nu gij 't zegt, hij heeft er veel
van."
"UEd. heeft toch niets vergeten?" vroeg Pulver.
"Niets van zoo groot belang, dat men het mij zou komen nabrengen:--ja
waarlijk ... hoe meer ik hem beschouw:--zie zelf eens, Mijnheer
Huyck...."
"Het is het jacht van Lodewijk Blaek!" riep ik uit, door den kijker
ziende, en den groenen voorsteven met verguld beeldwerk herkennende,
waar het zilveren schuim tegen opspatte:--en vervolgens, Van Lintz ter
zijde trekkende: "was hij mede in 't geheim van uw vertrek?" vroeg ik
hem.
"Dat gewis niet," antwoordde Van Lintz; "en al wist hij er van, hij
althans zoude de onbeschaamdheid niet hebben, mij opnieuw onder de oogen
te komen."
"Het zou toch nogal toevallig zijn," zeide ik, "indien hij juist in den
zin gekregen had, ook dezen koers uit te komen. In allen gevalle zullen
wij geduld dienen te hebben, en afwachten wat het geeft."
Wij bleven aldus een geruimen tijd uitkijken, zonder dat het vaartuig
ons merkbaar naderde, daar het door den tegenwind genoodzaakt was te
laveeren, en ons, nu zijn voorplecht, dan zijn, met sierlijk, in den
zonneglans fonkelend loofwerk pronkenden spiegel vertoonde. Eindelijk
kwam men ons van onze beschouwing afroepen met het bericht, dat de
maaltijd was opgedischt, en begaven wij ons in de kajuit. Aan tafel
gezeten, had Pulver nauwelijks een mondjevol soep binnen, of hij begon
weder over de groote gelijkenis tusschen den Heer Bos en zijn ouden
kennis den Zeeroover; en wij moesten met of tegen dank, het verhaal
zijner ontmoeting in de Zee van de Antilles hooren, en tevens hoe hij op
Terschelling zijn ouden kennis Sander teruggevonden had. Ik nam hieruit
aanleiding om den Heer Van Lintz, na hem een geheimen wenk te hebben
gegeven, de vraag te doen, of hij niet een bediende noodig had, en hem
Sander als zoodanig aan te bevelen.
"Wat drommel, Patroon!" riep Pulver uit: "wou UEd. nou van Sander een
huisknecht maken? Is dat een werk voor een jongen, die het zeegat uit
geweest is, en als Stuurman heeft rondgezwalkt?"
"Daarom zou hij mij des te liever zijn," antwoordde Van Lintz. "Ik heb
iemand noodi
|