n beroep op hun menschlievendheid te moeten doen.
"Vrienden!" riep ik, Lodewijk half oprichtende: "deze leeft nog. Wilt
gij hem zonder hulp laten sterven?"
"Wacht!" zeide Pulver: "ik zal u helpen. Patroon. Als hij nog niet naar
zijn grootje is, is er geen gevaar bij."
"En ik ook," zeide Helding: "ofschoon hij het juist aan mij niet
verdiend heeft, maar ik heb te veel verplichting aan Mijnheer Huyck, om
hem alleen in den steek te laten."
Op dit oogenblik kwam Doedes met Reynszen en eenige andere notabelen
aanloopen.
"Hm!" riep de eerste: "twee lijken?--Moord gepleegd?--door wien?"
Allen zwegen: een der aanwezigen wees op Andries en zeide: "die man is
ons komen roepen."
"Ja!" zeide Andries, mij aanziende: "ik zal geen grooteluis-kinderen
betichten, zoomin als met een kotter een Admiraalsschip aanzeilen;--maar
wanneer men een bebloed mes in de hand houdt...."
"Menschen!" riep ik, met een krachtige stem: "gelooft dien man niet: hij
is een schelm, een straatroover, van wien gij u verzekeren moest. Ik ben
hier gekomen, toen zij beiden op den grond lagen:--dit mes behoorde aan
den doode,--doch verliest geen tijd in onnut gepraat: de Heer Blaek is
misschien nog te redden."
"Hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende: "de Heer Blaek uw vriend
niet--vroeg uitgegaan--tweegevecht--hm!--nog te redden?" en te gelijk
naderende, onderzocht hij de wond: "hm!" zeide hij: "snijdend werktuig
diep ingedrukt," en toen mij aanziende: "dat mes, hm!"--Ik gaf het hem:
"wond met dit mes toegebracht--_vena jugularis_--kraakbeen
gekwetst--langzame genezing--spoedig vervoeren."--Onder het spreken
haalde hij zijn gereedschappen voor den dag en legde een haastig
verband; waarna hij zich bij Sander begaf en diens wond peilde: hm!"
zeide hij "kogel in 't hersenvlies--dood als een pier--hm!--_vulnus
letale_."
Hiermede besloot hij zijn lijkschouwing en begaf zich met Reynszen en
nog twee of drie andere der met hem gekomen notabelen op zijde. Hun
gesprek was kort en levendig: ik zag, aan de blikken, die zij naar mijn
kant wierpen, dat ik daarvan het onderwerp was. Na den afloop daarvan,
trad Doedes naar mij toe en zeide:
"Gij ons volgen--verantwoorden."
"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar gij zult toch geen geloof
hechten...."
"Ja!" zeide Reynszen, het hoofd schuddende: "'t zou mij van Mijnheer
spijten: maar er is een zware praesumtie--UEd. was geen vriend van den
gewonde."
"Ben je dol?" vroeg Pulver: "Mijnheer Huyck voor
|