er verzeild,
poeet?"
"Komt gij uw werk zien, moordenaar van mijn kind?" riep de verbolgen
vader uit, zich voor hem plaatsende: "ha! gij dacht, omdat gij gewoon
waart den ouden man te bespotten, dat het u ook vrijstond, de dochter te
misbruiken. Maar kom!--volg mij, en zie wat gij hebt uitgericht."
"Wat beduidt dit?" vroeg Lodewijk, wrevelig: "vertoont gij een treurspel
van uw maaksel?--Of is het een klucht?"
"Neen! God weet het," zeide Helding: "het is wel een wezenlijk en
waarachtig treurspel, en wee, driewerf wee u, die er de stoffe toe
geleverd hebt. Mijn kind is _dood_: _dood_, verstaat gij? en van hier
kunt gij haar beschouwen. Zie of zij u nog bekoren zal."
"Wat heb ik met uw dochter uitstaande?" mompelde Lodewijk, op wien door
dit voorval de algemeene oplettendheid gevestigd was.
"Hebt gij een dochter verloren?" vroeg Amelia, den ouden man met
deelneming naderende.
"En UEd. ook hier!" riep Helding, haar de hand drukkende: "O Mejuffrouw!
gij hebt welgedaan, dien man daar uw kamer te ontzeggen. Hadt gij aan
zijn verleidelijken praat gehoor gegeven, wellicht ware ook uw lot aan
dat van mijn arme Klaartje gelijk geworden. O! waarom heb ik ook niet,
evenals uw vader, den slang van mijn kamer geworpen, in stede van z'n
verfoeilijke geschenken aan te nemen!--Maar kom! volg mij!" vervolgde
hij, Lodewijk bij den arm grijpende: "gij moet, gij zult uw slachtoffer
zien."
Het was voorwaar voor iemand, die, als ik, deze beide personen te voren
gekend had, een opmerkelijk schouwspel om den geheelen omkeer gade te
slaan, die er in hun onderlinge betrekking had plaats gevonden. Helding,
de anders zoo kruipende, vreesachtige, afhankelijke slaaf van de grillen
zijner meerderen, dwong thans, met het hoofd omhoog, den arm gebiedend
uitgestrekt, zijn voormaligen patroon hem te volgen; terwijl deze, de
trotsche, rijke, laatdunkende jongeling, met neergeslagen oogen en
bevende stappen zijn geleider, voor wiens zedelijk overwicht hij
zwichtte, naar het achterhuis volgde.
Ik, en verscheidene onder de aanwezigen met mij, vergezelden hen naar de
kamer, waar Klaartje op het doodsbed lag uitgestrekt en waar zich, tot
mijn blijdschap, Sander niet meer bevond. Waarschijnlijk had hij zich,
op het hooren der naderende voetstappen, door het open venster
verwijderd. Aan de bedstede gekomen, sloeg Helding het dekkleed op, en
de ziellooze gelaatstrekken zijner dochter aan Lodewijk vertoonende,
zeide hij: "aanschouw uw slachtoffer!"
|