nd, die hier van den vasten wal gekomen
is."
"Hoe!" riep Heynsz, deze omstandigheid in zijn voordeel aangrijpende:
"is de Drost geen Terschellinger? dan mag hij dubbel voorzichtig zijn,
hoe hij het aanlegt in deze zaak."
Twee of drie andere personen, die gedurende het gesprek waren
binnengekomen en, gelijk mij naderhand bleek, tot de Notabelen van het
dorp behoorden, vereenigden zich met de gevoelens van Reynszen en
drongen bij den Drost aan, dat hij Schepensbank zou beleggen, en niet,
om een onzeker privilege vast te houden, de ontevredenheid wekken van
het hooge Landsbestuur. Terwijl al de aanwezigen met het behandelen van
dit vraagpunt bezig waren, naderde mij de vrouw des huizes, en
fluisterde mij in het oor, dat de oude Heer, die met mij op Terschelling
gekomen was, mijn terugkomst vernomen hebbende, mij liet verzoeken even
bij hem te komen.
Ik gevoelde een oogenblik berouw, den goeden Helding in het midden der
drukte vergeten te hebben en te gelijk kwam het denkbeeld bij mij op,
dat het raadzaam ware, Sander te waarschuwen, eer hij binnenkomen en
Heynsz met zijn dienaars in den mond mocht loopen. Ik begaf mij dus naar
achteren, waar mij een treurig schouwspel wachtte. Helding zat naast de
bedstede, en hield de hand der ontslapene tusschen de zijne, terwijl hem
de stille tranen langs de wangen liepen: en zijn blikken waren met een
uitdrukking van diepe, maar gelatene droefheid naar den hemel gewend.
Tegenover hem stond Sander tegen den wand te leunen; zijn oogen waren
strak en stijf op het lijk gevestigd; maar het hevige zwoegen van zijn
boezem verried de innerlijke gemoedsbeweging die hem kwelde.
Zwijgend drukte ik de hand van den goeden Helding: "Het heeft zoo moeten
wezen," zeide de arme man: "en ik zal in Gods wijzen wil berusten; maar
het is hard voor een vader, te _moeten_ zeggen haar dood was beter dan
haar leven."
"Ik beklaag u," zeide ik: "ook u, Sander Gerritsz! maar"--vervolgde ik,
laatstgemelde ter zijde trekkende: "wees voorzichtig; want ook uw eigen
leven loopt gevaar: Heynsz en zijn dienaars bevinden zich hiernaast."
Hij zag mij aan met een verwilderden blik, die mij nauwelijks deed
gelooven, dat hij mij verstaan had.
"Ik herhaal het," hernam ik: "vertoon u niet: blijf hier, tot ik u
waarschuwe. Er is misschien gelegenheid voor u, om met Kapitein Holmfeld
te vertrekken. Ik zal u een brief voor hem medegeven. Het is hier voor u
te gevaarlijk:"--en meteen sloeg ik het raam open, dat een
|