maar uw gezicht staat mij
niet voor."
"Wel mogelijk!" zeide mijn metgezel: "Kapitein Pulver, tot uw
dienst--vroeger schipper van de Compagnie op de _Prins te Paard_, thans
van het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. op de _Fortuin_, die, God
beter 't, ginds in 't zand ligt bedolven.--En heeft UEd. alzoo het ...
handwerk vaarwelgezeid?--Nu! dat is prijselijk:--er was toch weinig eer
mede te verdienen."
Amelia zag beangst en bevende, eerst haar vader, vervolgens mij aan met
een smeekenden blik. Eerstgemelde bleef echter op denzelfden koelen toon
tegen Pulver voortgaan:
"Ik weet niet," zeide hij: "wat gij bedoelt. Mijn naam is: Bos: en ik
ben op de Antilles nooit geweest."
"Uw herinneringsvermogen bedriegt u, vriend Pulver!" zeide ik: "ik ken
dien Heer zeer wel: en de gelijkenis, die gij vindt, kan niet streelend
noch aangenaam voor hem zijn."
"Nu! ik ontgeef het mij dan," zeide Pulver: "ik vraag verschooning, zoo
ik den verkeerde voorhad, gelijk de soldaat zei, die zijn Kornel
overhoop schoot: er is meer gelijk als eigen: maar die ontmoeting, op
twaalf graden Noorderbreedte, ligt mij altijd door het hoofd te malen.
Ik moet u die toch eens vertellen," zeide hij, terwijl hij een versche
pijp stopte.
"Straks!" zeide ik, het gesprek willende afleiden: "wij zitten pas en
wij hebben den tijd nog.--Gij hebt het goed getroffen, Kapitein
Holmfeld! Waart gij een paar dagen vroeger van Amsterdam gezeild, dan
hadt gij den storm ook niet misgeloopen."
"Ik had niet verwacht, u hier aan te treffen, Mijnheer Huyck!" zeide Van
Lintz, die inmiddels met zijn dochter had plaats genomen: "het is
waarschijnlijk de ramp, aan uw schip overkomen, die u herwaarts gevoerd
heeft.--Wanneer is UEd. van huis gegaan?" Ik voldeed aan zijn vraag en
gaf hem een vrij omstandige beschrijving van mijn reis, minder uithoofde
van de belangrijkheid mijner ontmoetingen als om te voorkomen, dat het
gesprek tot het vroegere onderwerp terugkeerde. Toen ik gedaan had,
vroeg Amelia: "Gij hebt dus Mejuffrouw uw tante nog voor uw vertrek
gesproken?"
"Ja!" antwoordde ik, beseffende, waar deze vraag op doelde: "zij was
zeer wel en had bericht van u ontvangen."
"Ik verzoek u, haar minzaamst van mij te groeten," hernam zij "eenmaal
ter plaatse mijner bestemming gekomen, zal ik niet verzuimen haar te
schrijven en nogmaals voor al haar goedheid te danken."
"Gij verhaaldet zooeven," zeide Van Lintz, "van de moeite, die gij gehad
hebt, om uw eigendom,
|