ich
lichtelijk aan hen die ons diensten bewijzen:--en wanneer dan hij, die
den dienst bewezen heeft, een knappe jongen is, en zij, die dien dienst
ontvangt, een meisje met een niet ongevoelig hart, dan deugt zulks voor
geen van beiden, en is de laatste vooral te beklagen.--Dan, nu geen
woord meer over dat onderwerp."
Ik kon niet nalaten van bij mijzelven te glimlachen over de
samenstemming van hetgeen Amelia's vader mij vroeger had te kennen
gegeven en hetgeen thans de bekommering van den mijnen wekte. Ik had
echter geene zoo groote inbeelding van mijzelven, om te gelooven, dat ik
nu juist de persoon zoude zijn, op wien Amelia verlieven zoude.
Een oogenblik daarna kwam het rijtuig van den Heer Blaek terug: een
schijnbaar onbeduidende wenk, door dezen aan den koetsier gegeven, en
welken de laatste met een hoofdknik beantwoordde, bevestigde mij in mijn
vermoedens omtrent de wijze, waarop de Graaf ontsnapt was.
Wij reden nu allen weer naar Heizicht, alwaar wij met een wandeling door
de plaats den tijd poogden te korten en nieuwen eetlust op te doen tot
het middagmaal. Nauwelijks had de bel het teeken hiertoe gegeven, of wij
zagen het rijtuig van den Heer Van Baalen oprijden en hijzelf met een
bezorgd gelaat daaruit stappen.
"Wel, mijn waarde Van Baalen! riep Tante hem toe: "hebt gij zoovele
drukte aan het kantoor gehad? Wij rekenden al niet meer op u."
"Wat helpt het klagen!" zeide hij, de schouders ophalende: "het is mijn
lot, en ik tref het altijd ongelukkig, dat, zoo vaak ik uit verzocht
word, er iets in den weg moet komen. Vriend Huyck! ik moet u even
spreken, met verlof van het gezelschap."
"Is er zwarigheid?" vroeg ik, met hem ter zijde gaande.
"Niet gering!" antwoordde hij: "de _Fortuin_ is door den storm op de
Terschellingsche banken geslagen. De equipage is gered, en men is bezig
de lading te lossen; maar het schip zal, vrees ik, verloren zijn."
"Dat is voorwaar een Jobstijding!" zeide ik ontroerd: "en is UEd. zeker
dat niemand er het leven bij ingeschoten heeft?"
"Niemand," zeide Van Baalen: "en dat is waarlijk een wonder te noemen.
Nu ik hoop maar, dat Pulver wijs genoeg zal zijn om een spoedige
gelegenheid te vinden, om de goederen verder te zenden: vooral de thee;
want daar is nog een kapitaal op te winnen; en wordt dat nu verzuimd,
dan is binnen een maand de markt overhoopt. Het is drommels uit den
koers; anders ware het nog altijd wel zaak, er iemand heen te zenden, om
te zien hoe de zaken
|