artier zouden zoeken, en besloot inmiddels geduld
te nemen.
En inderdaad, langzamerhand dropen de gezellen een voor een af, en
hoorde ik Reynszen elk op zijn beurt een goeden avond wenschen: zij
waren allen op een na weg, toen de laatst overgeblevene, dezelfde, wiens
stem mij bekend voorkwam, tot den waard begon te spreken:
"Wel! hoe is 't? Is die vent met zijn duffelsch buis hier niet meer, die
met die bleeke meid is komen andwalen?"
"Jawel!" antwoordde Reynszen: "maar ik weet niet, of hij jou nu wel te
woord zal staan; want zen liefste is dan maar erg ziek. 't Zal krap an
zijn, as ze den morgen haalt."
"Dat d.... niet. Zeg hem, dat hij hier komt, dat Andries er is, en hem
spreken moet."
"Andries!" herhaalde ik bij mijzelven, terwijl het koude zweet mij over
het lijf liep, en ik verwonderde mij niet langer, dat mij de stem bekend
was voorgekomen. Ik ging recht overeind zitten en spande mij nu zoozeer
in om te luisteren en geen woord te verliezen, als ik vroeger mijn best
gedaan had om niet naar het gepraat te hooren.
"Nu, ik wil hem wel roepen," zeide de waard: "maar toch ik twijfel, of
hij hier zal komen. Met deze woorden verliet Reynszen het voorvertrek.
Andries bleef met de vingers op tafel trommelen en een liedje neurien,
terwijl ik geheel ontroerd over het zonderlinge toeval, dat mij opnieuw
in de nabuurschap bracht van een zoo gevaarlijken fielt, bij mijzelven
overdacht, of het ook raadzaam zou wezen, hem aan te geven. Spoedig
echter hoorde ik de deur, welke naar het achterhuis leidde, weder
opengaan.
.Wel!" klonk de stem van Andries den binnenkomende te gemoet: "lag je
vertuid, dat je zoolang noodig hadt het anker te winden?"
"Wat wilt gij?" vroeg Sander met een sombere stem.
"Wat ik wil?--Wel nu nog fraaier! Hebben wij geen afspraak gemaakt om
mekaar hier te praaien! En waarvoor ben je anders hier angeland?"
"'t Is waar!" antwoordde Sander met een diepen zucht: "maar het is al
verklikt, dat ik hier zou komen. Ik ben bij den Drost ontboden
geweest...."
"Welnu! En hij heeft u weer laten afzeilen; anders zou je nu niet hier
met mij spreken:--wat wou hu?"
"Hij heeft mij te kennen gegeven, dat hij in last ontvangen had, mij in
verzekering te nemen: maar tevens dat dit eiland vanouds een vrijplaats
was voor zoodanigen, die hier stil verkozen te leven en borg stellen
voor hun goed gedrag."
"Bij ()," zeide Andries: "wij zouden borg voor elkaar kunnen wezen."
"Ik heb hem een goeden borg o
|