p tafel gelegd," hernam Sander: "en die
heeft hij ter griffie gedeponeerd: zoodat wij als beste vrienden
gescheiden zijn."
"Bij mijn zolen," zeide Andries: "ik zou hem ook zulk een borg willen
geven; maar, dan is het eerst noodig, dat ik die zelf ga koopen:--en
daarover moeten wij nu samen scheepsraad beleggen."
"Ik dank u," zeide Sander: "ik heb reeds genoeg op mijn rekening, en
begeer mijn zondenregister niet te vergrooten.
"Hoe! wat!" riep Andries uit; "is de man een kind geworden? Zet () die
grillen uit den kop: neem een glas brandewijn en verzuip daar alle
viezevazen in. Ga zitten vent! Denk je, dat ik hier ben ten anker
'ekomen om bot te vangen?"
Er was een oogenblik stilte: ik hoorde stoelen verschuiven, en bemerkte,
dat beiden zich aan de andere zijde van het beschot, dat ons scheidde,
hadden geplaatst.
"Jongen!" zeide Andries: "er is zulk een schoone zaak voor ons te doen.
Dat pakhuis ... ik ben er heen gelaveerd ... met eenen trap ligt de deur
in ... kostelijke thee man, en geen averij: en Joosje ligt met zijn aak
in de haven. In een ommezien is het voort, zonder dat iemand lont ruikt
of vermoedens op ons heeft."
"Dat zal nooit gebeuren!" zeide Sander: "die Huyck is een braaf slag van
een kerel, en ik zal niet dulden, dat iemand de hand slaat aan 't geen
hem toekomt."
"Huyck zeg je? Welke Huyck?" vroeg Andries, blijkbaar verwonderd.
"De zoon van den Hoofdofficier," antwoordde Sander: "hij is gisteren
gekomen en logeert hier in de herberg."
"Te droes! doet hij?--Wel dan zou ik een dubbelen trek in de zaak
hebben; want ik heb met dien verbrusten zandhaas nog een ouwe afrekening
te houen--en zoo ik hem op de eene of andere wijze averij bezorgen kan,
ik zal het, de d.... haal mij, niet laten."
"Gij zult wel," zeide Sander: "of wij worden kwade vrienden."
"Nu! dan wat anders," hernam Andries: "ik bedank om mij hier te
vertuien: en dien meester Doedes vertrouw ik zooveel als een verrotte
plank en heb ook geen plan hem anders als het voormarszeil te betalen.
Hij zal, als hij onze borgtochten beetheeft, er net zooveel
conscientiewerk van maken om ons uit te leveren, als ik om dit glas
brandewijn te drinken. Hoor! ik weet iets dat ons er uit helpt. De pleit
is hier toch van het schip en wij moeten zien hoe wij verder komen. Nou
is er van avond een hoeker op Maklijk-Oud voor anker gekomen, die wel
niet voor overmorgen het zeegat uitgaat. Wat dunkt je, zoo wij die eens
een bezoek brachten en de r
|