hter, die ten uwen huize is? Gij zult
mij dat alles nader vertellen, Zuster!" zeide Tante Van Bempden.
"Zij behoeft niet voor de misslagen haars vaders te boeten," zeide mijn
vader: "en ik vlei mij, dat zij bij mijn zuster een meer betamend
verblijf heeft gevonden, dan bij Heynsz, en er althans aan geen lastige
bezoeken zal blootgesteld worden." Dit zeggende zag mijn vader Lodewijk
aan, die verbaasd een stap achteruit deed.
"Hoe!" riep hij: "was die Juffer...?" Hij eindigde den volzin niet, met
reden begrijpende, dat de wijze, waarop hij haar kennis gemaakt had, hem
niet tot eer verstrekte.
"Ed.-Gestrenge!" zeide Heynsz, mijn vader ter zijde trekkende: "ik heb
nog eens geinterrogeerd al die lieden: zij hebben niemand zien gaan van
hier, als alleen den koetsier van den Heer Blaek met het rijtuig."
"Dat rijtuig zou te Huizen stallen," zeide mijn vader zachtjes: "Haast u
derwaarts en hoor of het er werkelijk geweest is. De Heer Blaek en de
Graaf zijn oude bekenden."
Dit gezegd hebbende, begaf mijn vader zich met zijn ambtgenoot ter
zijde, ten einde de meest geschikte maatregelen te beramen: waarop deze
laatste zich verwijderde, en ook Heynsz met de dienaars in verschillende
richtingen aftrokken. Dit voorval had intusschen de genoegens der partij
gestremd: tot zelfs de kinderen toe dorsten zich niet aan hunne gewone,
vroolijke luidruchtigheid overgeven, bij het zien der opschudding, die
plaats vond, en der ontsteltenis, welke op veler gelaat te lezen was.
Tante Van Bempden bemerkte dit, en oordeelende dat alleen de verandering
van tooneel de gemoederen weder tot rust zoude brengen, gaf zij last om
in te spannen. Terwijl dit plaats had en de dames zich weder met de
gewone toebereidselen ter afreize bezig hielden, deed ik aan mijn vader
het verhaal van mijn kennismaking met den Graaf.
"Indien gij verkeerd gehandeld hebt," zeide hij, na mij met bedaardheid
te hebben aangehoord, "zult gij genoeg gestraft zijn door de kwellingen,
die gij deze laatste weken hebt ondergaan. Ik zal u geene verwijten
doen: uw toestand was moeilijk: en sterkere hoofden dan het uwe zouden
er van aan 't malen zijn geraakt. Ik zal intusschen blijde zijn indien
de Freule gelegenheid vindt om Tante te verlaten. Ik weet niet of het
wel goed voor u en voor haar is, dat zij daar langer blijft."
"Ik verzeker u," zeide ik, "dat ik voor haar alleen deelneming en niets
meer gevoel."
"'t Is mogelijk! Maar zij--zij is ongelukkig: en dan hecht men z
|