staan en wat er nog van te halen is, eer de
strandvonders en kustwaarders met alles gaan strijken."
"Dan is het misschien best, dat ik er zelf maar heen zeile," zeide ik.
"Ik dorst het u niet voorstellen," zeide Van Baalen: "maar dat zou
voorzeker een brave daad van u zijn.--Wanneer zoudt gij in staat zijn te
vertrekken?"
"Wel! dadelijk, als het noodig is."
"Neen! Heden zoudt gij toch geene gelegenheid meer vinden: en wij dienen
vooraf nog dezen en genen te spreken; want ik kon dezen morgen, met de
Zaterdag, slechts de helft aantreffen van hen, die ik noodig had. Zoo
gij morgen met den Harlinger beurtman vertrekt, en verder een
visschersvaartuig naar Terschelling neemt, zal het toch altijd het beste
middel van overtocht zijn; want de gewone _route_ met de postschuit kan
ik u niet erg aanraden."
Dit punt alzoo geregeld hebbende, begaven wij ons weder bij het
gezelschap, waar wij natuurlijk geen geheim maakten van het voorval, en
de betuigingen van deelneming der aanwezigen erlangden. Een en ander was
echter weinig geschikt om de genoegens, die men zich van het feest had
voorgesteld, te verhoogen.
"Wel lieve moeder!" zeide ik, de beste vrouw bij de hand nemende: "uw
jaardag wordt onder geen blijde voorteekenen gevierd."
"O!" zeide zij, mij een kus op het voorhoofd drukkende: "beklaag mij
niet: ik gevoel mij gelukkig; want ik heb op dezen dag de zekerheid
bekomen, dat wij u onschuldig verdacht hebben gehouden; en zou ik dan
nog over iets anders kunnen bedroefd zijn?"
De gebeurtenissen van den dag waren echter nog niet ten einde geloopen:
op het nagerecht ontving mijn vader met de 's-Gravenlandsche schuit een
pakket uit Amsterdam. Behalve eenige berichten voor hem, bevatte het een
brief voor Tante Letje, dien hij haar ter hand stelde. Zij opende dien:
hij was van Amelia, die haar, onder warme dankbetuigingen voor het haar
verleende verblijf, kennis gaf, dat zij vertrokken was, om haar vader
terug te vinden en met dezen de Vereenigde Provincien voor altijd te
verlaten, terwijl zij verschooning verzocht, van zich dus zonder
afscheid te verwijderen, hetgeen men toch vooral aan geen gebrek aan
hartelijkheid moest toeschrijven: maar alleen aan de gebiedende
noodwendigheid, welke haar gedwongen had, op een zoo verhaaste wijze van
de zich opdoende gelegenheid gebruik te maken.
"Zij maakte zich op en ginck heenen," zeide Tante Letje: "maar ik zegge:
de Heere beeft haar laten gaen; want zij volgt haar vader wien
|