rs tous honneurs_. Ik rees op, en groette den Dignitaris,
die, na mij kortaf goeden dag te hebben gewenscht, zich tot Reynszen
wendde, in de navolgende afgebroken bewoordingen:
"Niet rooken ... weinig tijd ... zieken bezoeken ... Raad bijeengeweest
... hoe is de patient?"
"Niet te bestig," antwoordde Reynszen: "ik wou dat zij weg waren
gebleven."
"Hebt gij hier een zieke in huis?" vroeg ik.
"Ja," antwoordde Reynszen: "een vrouwken van den vasten wal: de Dokter
heit er ook al geen zinnigheid in." Hier wees hij op den Drost: en nu
werd het mij opeens duidelijk, dat deze niet de Drossaard zelf, maar
zijn Substituut moest wezen, die, tevens met dit ambt, de hoedanigheid
van geneesheer bekleedde. Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig
na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken.
"Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?"
"Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik."
Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan.
"En haar naam?"
"De vent, die met haar is--haar man wil ik hopen--noemt haar Klaartje;
en dat is al wat ik er van weet."
"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen
langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!"
"Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld
is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen
teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?"
"Hm!" zeide deze: "ontstoken hersenen ...galachtig bloed ... raaskallen
... aandoeningen te vermijden ... _abstinentia et quies_."
"UEd. denkt dus," hernam ik, "dat haar vader, wien zij in lang niet
gezien heeft, niet zonder eenige voorbereiding bij haar behoort te
worden toegelaten?"
"Hm! hm!--nog niet--eerst zien--oordeel opschorten--straks beslissen,"
antwoordde de geneesheer.
Het kostte mij eenige moeite om Helding te overtuigen, dat hij zijn
ongeduldig verlangen naar zijn dochter bedwingen moest; doch na eenigen
tegenstand gaf hij toe en beloofde zich bedaard te zullen houden,
terwijl ik op zijn verzoek aannam, den Dokter bij zijn bezoek te
vergezellen en hem nauwkeurig kondschap te brengen aangaande den
toestand zijner dochter. Reeds vreesde ik, daar de woning mij toescheen
niet zeer groot te zijn, dat de lijderes zich misschien in een
nabijgelegen kamer bevond en van daar iets van ons gesprek gehoord of de
stem haars vaders herkend zoude hebben: maar deze vrees bleek mij
ongegrond te zijn; want h
|