n den blik nu en dan op de
woning te slaan, alsof ik op de muren lezen kon, of het den vervolgden
zwerver reeds gelukt ware te ontsnappen. Het was echter niet wel
doenlijk daaruit iets op te maken en het gelukte mij evenmin, uit de
gelaatstrekken van de oude Martha, die ik met twee meehelpsters door de
keuken op en neder zag trekken, iets anders te lezen, als dat zij het
zeer druk had met het bakken der beloofde koeken en het aanbrengen van
hetgeen verder noodig was voor het ontbijt.
"Ik heb u het leedwezen mijner nicht te betuigen, dat zij door een
lichte ongesteldheid verhinderd wordt, hier te verschijnen," zeide de
Heer Blaek tegen Tante Van Bempden, terwijl mijn ouders zich met eenige
nieuw aangekomene gasten onderhielden.
"Ik hoop dat die geene gevolgen zal hebben," antwoordde Tante, die zeer
wel begreep, hoe het met die voorgewende ongesteldheid gelegen was:
"maar mijn waarde Heer Blaek! ik hoor daar van; mijn koetsier, dat UEd.
uw rijtuig teruggezonden hebt. Het had immers hier zeer goed kunnen
blijven. Ik heb met opzet mijn neef gisteren nog hierheen gezonden, om
te zorgen dat er plaats gemaakt werd voor al de paarden, die er te
wachten waren."
"Ik wilde niet onbescheiden zijn," zeide Blaek, op halfluiden toon, als
vreesde hij, dat deze op zichzelf weinig beteekenende woorden zouden
verstaan worden: "ik heb het rijtuig naar ... Huizen gezonden: het is
daar ook zeer goed...." en tevens wierp hij mij een smeekenden blik toe,
die mij bevroeden deed, dat er meer achter deze schijnbaar nietige
omstandigheden zat en dat hij mijne hulp wenschte om hem uit de
verlegenheid to redden.
"Wel Tante!" zeide ik: "hoe staat het er mede? Ik geloof, wanneer ik de
aangezichten van uw jongere gasten aanzie, dat zij zeer verlangende
zijn, om zich te overtuigen of de smaak uwer Gooische koeken beantwoordt
aan den aangenamen reuk, die uit gindsche keuken tot ons overwaait."
"Ja! ik wensch niets liever dan te beginnen," zeide Tante: "maar al de
gasten zijn nog niet aangekomen. Ik mis den jongen Blaek nog en den
vriend Van Baalen."
"O! wat mijn zoon betreft," zeide Blaek: "ik bid, dat UEd. om hem geen
complimenten maakt. 't Is zijn eigen schuld, indien hij niet op zijn
tijd past; en al komt hij wat later, er zal nog wel altijd iets voor hem
overschieten."
"Nu ja!--maar Van Baalen!" zeide Tante: "UEd. weet, dat indien wij
begonnen eer hij er was, hij zich den ongelukkigsten man van de wereld
zoude vinden."
"O!" zeide S
|