hem zoo had beetgenomen, en bemoedigd
door de hoop van den zwerver in zijn macht te krijgen.
"Juist! indien hij niet van hier is, moet hij zich hier nog bevinden,"
zeide de Naarder Onderschout, deze alleszins logische redeneering met
een veelbeteekenend hoofdknikken verzeld doende gaan: "wat dunkt u er
van, Heer Hoofdschout?"
"Ik ben het volkomen met u eens," antwoordde mijn vader: "en wij zullen,
geloof ik, best doen, het huis en de aanhoorigheden nog eens te
onderzoeken, terwijl de dienaars al de uitgangen blijven bewaken."
"_Hunc procul obscura latitantem parte videbis_. Wat u betreft," zeide
hij, mij aanziende: "gij zult ons vergezellen. Wij kunnen beginnen met
deze schuur."
De schuur werd van alle kanten doorsnuffeld: er was aldaar weinig
gelegenheid om iemand te verbergen. De ronde hield ons dus niet lang
bezig.--Van daar gingen wij de woning binnen. Martha, die voor het vuur
tusschen haar medehelpsters zat neergehurkt, liet van ontsteltenis den
inhoud van haar koekenpan over de plaat druipen, toen zij den
Onderschout met een barsche stem hoorde roepen: "waar heb je dien vent
verstopt, die hier dezer dagen gehuisd heeft?"
"Ik Meneer!" antwoordde zij, bevende: "ach God! ik ben een arme
weduwvrouw en leef hier eenzaam en alleenig, sinds men zeun mij verlaten
heit: zou ik hier iemand in huis 'ehad hebben?"
"Wij zullen deze trap op moeten," zeide, zonder zich aan haar taal te
bekreunen, mijn vader, die mij al dien tijd in 't oog gehouden had en
bespeurd, dat ik bij 't binnenkomen een blik naar dien hoek had
geslagen.--Wij liepen allen naar boven; maar het opkamertje was ledig.
"Doorzoekt de bedsteden!" zeide mijn vader.
Heynsz ontsloot de deuren; maar daar achter was niemand te einden. Het
beddegoed was opgerold en de kussens in 't midden er boven op gelegd,
gelijk gewoonlijk geschiedt, wanneer men van de slaapplaats geen gebruik
maakt. Met dit oppervlakkig onderzoek echter niet voldaan, haalde Heynsz
den ganschen toestel over den vloer.
"'t Is een mooie boel, dien je maakt," zeide Martha, die ons gevolgd
was: "als je 't maar allemaal weer in orde brengt. Ik heb vandaag
warentig al drukten genoeg."
"Deze lakens hebben gediend," zeide Heynsz, met een zegevierenden blik,
terwijl hij aan de beide hoofdbeambten de kreukels deed opmerken.
"Nou jae," zeide Martha: "wat zou dat? Die lakens zijn ook 'ebruikt
'eweest; niet lang 'eleden, met kermis, heit men zuster in 't iene bed
'eslapen en men zusters
|