waarvan deze eenigszins donker keek, gelijk men doorgaans doet, wanneer
men uit een aangenaam gezelschap wordt opgeroepen tot de lastige
beslommeringen, die ambtsbetrekkingen met zich brengen.
"Is er eenige zwarigheid?" vroeg Tante Van Bempden, terwijl mijn moeder
angstig mijn vader aanzag, die oprees om zich te verwijderen.
"Ik ben dadelijk terug," antwoordde hij: "ik bid u, laat niemand zich
over mij bekommeren."--En hij ging naar den kant van de schuur.
Ik oogde hem bekommerd na; want een geheim voorgevoel, of liever de
opsomming van het vroeger voorgevallene, zeide mij, dat het opontbod
mijns vaders in verband stond met het opsporen van Van Lintz. En ik werd
niet weinig in mijn vermoedens versterkt toen dezelfde bediende mij een
oogenblik later kwam zeggen, dat mijn vader mij liet roepen.
"Wel zoo! vertrekt gij ook al?" vroeg Tante Van Bempden.
"_Le combat finira faute de combattans_,"
voegde Suzanna er bij: "de Heeren willen ons zeker een verrassing
bezorgen."
"'t Zou mij niet verwonderen," zeide ik, "indien er werkelijk een
verrassing plaats had." En ik wierp in 't heengaan een blik op den Heer
Blaek, die, met een gelaat zoo bleek als een doek, onbeweeglijk op zijn
plaats zat en de eene teug water voor, de andere na opdronk.
Ik vond mijn vader in de schuur, en bij hem een ander Heer, die mij
naderhand bleek Onderschout van Naarden te zijn: tegen over hen stond
Heynsz, die aan een hevige gemoedsbeweging ten prooi scheen.
"Mijnheer!" zeide mijn vader, zoodra hij mij zag, op een gestrengen
toon: "kunt gij mij ook zeggen, waar zich de persoon bevindt, met wien
gij gisteren in de boerenwoning een geheim onderhoud hebt gehad?"
"Neen, vader!" antwoordde ik: "ik heb den man, dien UEd. waarschijnlijk
bedoelt, bij toeval hier ontmoet, daar ik een boodschap voor Tante
verrichtte, en weet niet waar hij gebleven is."
"Ik zeg Uw Ed.-Gestr., dat hij nog moet zijn hier," zeide Heynsz: "al
mijn maats, die hier in den omtrek de wacht hebben gehouden,
declareeren, dat zij hem niet hebben zien uitgaan: en de dienaars van
Gooiland declareeren het ook ... had ik maar kunnen vermoeden, wie die
Heer Van Beveren was!... maar wie kon ook veronderstellen, zoo iets?--Te
denken, dat de man, dien wij zochten, heeft gewoond veertien dagen lang
te mijnen huize! 't Is om te worden ijlhoofdig!--Maar hij moet gevonden
worden!"--En de goede man liep stampvoetende heen en weder, beurtelings
gekweld door de gedachte, dat men
|