uzanna, naderende: "dat zal hij in allen gevalle, 't zij gij
op hem wacht of niet."
"Het zou mij slecht staan het hem kwalijk te nemen, zoo hij wat later
kwam," zeide ik: "want er kunnen zoo licht kantoorzaken opgekomen zijn,
die hem beletten, zoo vroeg te vertrekken als hij had voorgenomen, en ik
heb hem vandaag alleen aan 't werk laten zitten."
"In dat geval," zeide Tante, "ware het misschien best, hem maar te
wachten, als de koetjes in de wei, etende en drinkende:--te meer, daar
ik den Heer Lodewijk ook zie aankomen."
Lodewijk reed inderdaad op dit oogenblik de werf op en trad ons weldra
met zijn gewone onbeschroomdheid nader. Hij bloosde niet, toen hij mijn
vader groette, maakte slechts een flauwe verontschuldiging bij Tante,
dat hij zoo laat kwam, sprak terloops een paar woorden met Suzanna, en
zeide mij vrij koeltjes goeden dag. Ik beken, dat mijn wedergroet ook
allesbehalve beleefd was; doch ik kon niet veinzen tegen iemand, die mij
zooveel verdriet berokkend had en wiens tegenwoordigheid mij al de
genoegens van het feest vergalde.
Daar de tijd van vertrek bepaald was en men niet om eenen genoodigde al
de overige kon laten wachten, liet Tante nu de koeken en het verdere
gedeelte van het ontbijt op tafel brengen. Wij namen onze zitplaatsen
onder het zeil en begonnen met graagte de smakelijke voortbrengselen van
Gooiland te betwisten aan de vliegen, die, door de strooplucht verlokt,
als echte tafelschuimers haar aandeel in ons maal kwamen opeischen. En
het waren niet alleen de vliegen; maar weldra kwamen ook de meer
gevaarlijke wespen, als de Harpijen vanouds, schrik en angst onder de
aanwezigen verspreiden: vooral hadden zij het op een mijner nichten
voorzien, die, van natuur van alle insecten afkeerig, elk oogenblik,
wanneer slechts eene dier onwelkome gasten haar bord of wijnglas
genaakte, gillende opsprong en zich vergeefs met haar servet van de
vervolging dier lastige wezens zocht te ontslaan. Suzanna zocht haar te
troosten, en beweerde, dat Tante die lieve diertjes alleen besteld had
om aan te toonen, dat de buitenvermakelijkheden ook haar schaduwzijde
hadden, en om aan de zoodanigen, die door de omstandigheden genoodzaakt
waren in de stad te leven, tevredenheid met hun lot in te boezemen. Op
deze kleine onaangenaamheden na, ging het maal vroolijk zijn gang en was
het gesprek vrij levendig geworden, toen een der bedienden mijn vader
naderde en hem zachtjes iets in het oor fluisterde, bij het vernemen
|