zeer gaarne uw
voorspraak bij haar zijn; maar vooralsnog...."
"Ik wil u niet verbergen," zeide ik, "dat ik zooeven in het opkamertje
hoorende spreken, een oogenblik aan de deur heb geluisterd en UEd. bij
die gelegenheid heb hooren zinspelen op een huwelijk tusschen uw zoon en
uw nicht."
"Gij hebt ons beluisterd!" zeide hij, sidderende en bleek van toorn
zoowel als van angst: "dat was zeer verkeerd van u, Mijnheer! ofschoon,"
voegde hij er bij, waarschijnlijk bedenkende dat ik meer kon gehoord
hebben dan hem lief was, en dat hij mij dus te vriend moest houden: "ik
kan het u niet kwalijk nemen; want UEd. hadt recht een weinig verwonderd
te zijn van ons daar te vinden. Nu ja! 't Is waar! Ik wilde u zulks
zooeven niet zeggen, om u niet te bedroeven. Dat huwelijk is altijd mijn
vurigste wensch geweest: en het zal, vleie ik mij, weldra voortgaan."
"Onmogelijk!" riep ik uit, geheel ternedergeslagen door deze
mededeeling.
"'t Is stellig waar: de jonge lieden beminnen elkander: en ik verlang
niets zoozeer als hun beider geluk. Geloof mij, mijn waarde Heer Huyck!
stel die neiging uit uw hoofd. Er zijn genoeg schoone meisjes in onze
Nederlanden, en die beter door de fortuin bedeeld zijn dan mijn
nicht.--Maar ik bid u, doe geen verdere moeite: ik zal nu zelf mijn weg
wel vinden."
Wij waren op dit oogenblik het hakhout uit en aan een binnenweg gekomen,
waar ik op eenigen afstand het rijtuig van den Heer Blaek zag staan: en,
zelf oordeelende dat hij mijn geleide niet verder noodig had, keerde ik,
na wederzijdsche groete, langs den weg terug dien ik gekomen was.
"Gij ziet," zeide Van Lintz, toen ik bij hem in het opkamertje was
teruggekeerd, "dat ik, bij gebrek aan een betere, mijn oude schuilplaats
weder heb moeten opzoeken."
"Ik zie het," antwoordde ik, het hoofd schuddende: "maar ik vrees, dat
zij niet lang meer veilig zijn zal. Gij behoeft het hoofd aan de andere
zijde slechts buiten te steken, om u te overtuigen dat het hier geen
eenzame plaats meer is: en morgen komen hier nog meer gasten."
"Ik zal hunne komst niet afwachten," zeide Van Lintz.
"En hoopt gij waarlijk ongemerkt te ontkomen?" vroeg ik: "Heynsz heeft
ongetwijfeld uw gangen laten nagaan: en zoo hij u niet eerder heeft doen
vasthouden, is het, omdat hem nog onbekend was, dat de Heer Van Beveren
en de Graaf Van Talavera een persoon waren; maar thans weet hij dit: en
ik twijfel er niet aan, of hij zal zijn onbedachtzaamheid hersteld
hebben en geene m
|