vader," zeide ik, "had mij beloofd zijn oordeel te zullen
opschorten, tot zich het oogenblik zoude opdoen, waarin ik hem een
volkomene, geheel voldoende opheldering zoude kunnen geven. Dat
oogenblik nadert met rassche schreden. En dan, geloof mij, dan zal mijn
gedrag u in een ander licht voorkomen, dan het thans doet. Waarom dan
ook niet een weinig op mij vertrouwd, wanneer ik u mijn onschuld betuig
en u verzeker, dat gij zonder billijke oorzaak tranen stort?"
"Is dat geheim dan zoo diep, zoo vreeselijk," vroeg mijn moeder, "dat
gij het ook aan mijnen boezem niet kunt uitstorten? Ach! het zou u
goeddoen, en mij ook, Ferdinand! want, hoe fraai uw woorden ook zijn, ik
ben nog niet gerust. Misschien misleidt gij uzelf: er moet stellig eenig
kwaad, iets verkeerds zijn bij een geheimenis, die men aan eene moeder
niet kan openbaren."
"Lieve moeder!" zeide ik, de hand drukkende, die zij mij vleiende
toestak: "geloof mij, mijn vurigste wensch op dit oogenblik zoude wezen,
om mij aan uw hart te storten en u alles te ontdekken.--Ja, ik gevoel,
dat zoo gij langer bleeft aandringen, ik de kracht niet zoude hebben, u
weerstand te bieden: dat ik, tot welken prijs dan ook, de bron uwer
tranen zoude willen drogen. Maar zoo ik nu sprak, zou ik een
woordbreker, en bijgevolg een schurk zijn;--en dat toch wilt gij van uw
zoon niet maken?"
"Het kan dan niet anders," zuchtte mijn moeder: "neen, een woordbreker
moet gij niet worden:--alleen maar begrijp ik niet, waartoe dergelijke
dwaze geheimen dienen. Ik zie niet, dat iets, dat goed en ordentelijk
is, behoeft verborgen te blijven. Misschien dwaal ik, en heb ik geen
ondervinding genoeg, maar ik kan het mij maar niet voorstellen."
Zij sprak wel waarheid, die goede moeder, want nooit had haar geest of
haar verbeelding eene gedachte gekoesterd, welke zij niet zou hebben
durven openbaren; en haar reine ziel was een spiegel, waarin zij ieder
vergunde te lezen.
"In allen gevalle," vervolgde zij, "hoop ik, dat die oplossing spoedig
moge plaats hebben; want ik zou ziek worden van die onzekerheid; en
dan," terwijl zij mij den brief toereikte, "hier is een uitnoodiging van
uw Tante Van Bempden tegen Zaterdag over acht dagen, om mijn verjaardag
op Heizicht te komen vieren: ik had mij veel genoegen van die partij
voorgesteld;--maar nu weet ik waarachtig niet of ik het wel aanneem; ik
kan met geen opgeruimd hart aan tafel zitten en de gelukwenschingen der
gasten ontvangen, zoolang dit geval ni
|