zoo wel, als toen ik u de laatste reize zag."
"Integendeel, Mejuffrouw!" antwoordde zij: "ik ben wel, volkomen wel!"
en zij beet zich op de lippen.
"Neen waarlijk!" vervolgde Tante: "UEd. ziet er niet te best uit. Ik kan
het nogal begrijpen: de schrik van dat ongeval op zee bij dien storm zal
u nog door de leden zitten.--Nu! dat is al een gezegende bewaring
geweest! En wel mocht gij zeggen: "laet mij de watervloet ende laet de
diepte mij niet verslinden.""
"Gij hebt er toch geen nadeelige gevolgen van gehad, Mejuffrouw?" vroeg
ik.
"Neen Mijnheer!" antwoordde zij, op een koelen toon: "en ik doe mijn
best, om die gebeurtenis met al haar gevolgen uit mijn geheugen te
wisschen."
Ik was geheel uit de lijken geslagen door deze verklaring, waarvan ik
den zin maar al te wel begreep; en Suzanna keek haar vriendin aan, als
wilde zij zeggen: "hoe heb ik het met u?"--doch Tante, die de bedoeling
van Henriettes woorden niet opmerkte, nam weder het woord:
"Dat is niet goed, Jetje-lief! Een zoo verschrikkelijke gebeurtenis en
welke zoo duidelijk aantoont, dat de Heere hen niet verlaat, die in nood
tot Hem roepen, moet gij niet moedwillig vergeten; maar zij moet u tot
een spoorslag strekken om uw leven toe te wijden aan Hem, die u behouden
heeft."
"UEd. heeft volkomen gelijk, Mejuffrouw!" zeide Henriette: "ik heb mij
slechts verkeerd uitgedrukt: ik gevoel zeer wel, welk een plicht van
dankbaarheid op mij rust en hoop dat nimmer te vergeten."
"Ja!" vervolgde Tante: "dat zware weer heeft al wat schade gedaan: daar
is, hoor ik, bij Colhorn een gat in den dijk geslagen en ik weet niet,
hoe vele duizenden dat aan herstellen kosten zal. Wel is dit wederom een
bezoeking des Heeren en een straf der ontrouwe gemeente, dat zij zulke
ongeloovige en bedrieglijke leeraars en herders beroept, gelijk nog
onlangs heeft plaats gehad in de verkiezing van den Sociniaanschen
Boterbloem, die mede een van dezulken is, "die ydelheyt spreecken ende
leugen sien, ende seggen: de Heere heeft gesproken; daer de Heere haer
niet gesonden en heeft: en daarom zeyt de Heere: ik zal hen door eenen
grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten ende daer sal een
overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen
in mijne grimmigheyt, om dien te verdoen.""
"Heden Tante!" zeide Suzanna, met een onnoozel gezicht: "is het de
schuld van Ds. Boterbloem, dat de dijk doorgebroken is? Vader zeide, het
was de schuld van het Dijkcollege, d
|