en tuinman te zoeken, en hem nog eenige bevelen te
geven of te vernieuwen: er moest nog hulst wezen voor guirlandes, en nog
spergetakken voor de vazen, en nog ijs uit den ijskelder: en er moesten
paden geschoffeld, waar het gezelschap door wandelen zou: en het plein
moest opgeharkt worden: en de haag van de groote allee gesnoeid, en het
water van den achthoekigen vijver schoongemaakt:--en dan ging zij naar
den stal en onderzocht of de leidsels wel wit en de paarden wel gerost
en het koper en zilver der tuigen wel glanzend waren: en of er niets aan
de rijtuigen haperde, en of de zadelmaker de kussens der zittingen nieuw
opgevuld en de nieuwe zweepen had gezonden: en of het galon om de hoeden
der koetsiers en der palfreniers was vernieuwd:--en dan werd zij weder
binnengeroepen om een twist te beslechten tusschen haar tegenwoordigen
knecht en haar vroegeren, die getrouwd, maar voor dit feest overgekomen
was om zijn hulp te verleenen: en waarvan de eene beweerde, dat het oude
olie- en azijnstel met de drakenkoppen, en de andere, dat het nieuwe met
de laurierbladen moest gebruikt worden: en dan was het weer wat anders,
dat haar tegenwoordigheid vereischte.
"Wel Neef!" zeide zij, toen zij eindelijk een weinig door de drukte heen
was, of liever, toen het koffie-uur der boeren en de schofttijd der
werklieden, een _parenthesis_ in de beslommeringen van den dag
daarstelden: "het verheugt mij dat gij komt. Mijn hoofd loopt om: en ik
weet niet hoe ik met alles nog klaarkomen zal. Wat hebben wij een weer
gehad in den verloopen nacht. Ik heb geen oog toegedaan en dacht, dat
het heele huis omwoei. Het is dan vrij buiig en onstuimig van 't jaar:
gelukkig, dat het nu wat bedaard is, anders zou de partij geheel
mislukken! want uw ouders komen zoo zelden buiten, dat, als zij mij eens
de eer aandoen van op Heizicht te verschijnen, het ook niet is om den
geheelen dag in huis te zitten."
"Ja lieve Tante!" zeide ik: "het heeft boos gewaaid: het ziet er erg
genoeg uit voor Pulver, die pas is uitgezeild: en hij kon wel een
geduchte averij krijgen."
"Spreek daar niet van," hernam Tante: "gij zoudt mij al het genoegen,
dat mij dit feest belooft, gansch en gaar bederven:--niet, dat ik over
de schade zoozeer treuren zoude; maar te denken, dat wij hier warm en
wel zitten en ons vermaken, terwijl die arme zeelieden, die hun leven
wagen om ons schatten te bezorgen, met stormen en golven kampen! Sedert
dien akeligen tocht met Blaek heb ik een dubb
|