waaruit
ik t' avond of morgen ontwaken zal."
"Ja! dat is alles heel onaangenaam," zeide Suzanna: "maar het baat niets
of gij daar over redeneert en gij verspilt alzoo den kostelijken tijd
althans tegen mij, die toch niet kan beoordeelen of het al dan niet uw
schuld is, dat gij er zoo in zit.--Wat nu Henriette betreft, ik zou haar
wel kunnen schrijven;--maar gij dient mij voor te zeggen, wat.--Of nog
beter, schrijf gij haar:--dan zal ik het adres op den brief zetten;
anders loopt gij nog gevaar, dat hij u ongeopend terug wordt gezonden."
"Ja! zeide ik: "gij hebt gelijk: schrijven moet ik: en waarom zoude ik
er tegen opzien? Ik heb mij niets te verwijten en behoef slechts tijd te
vragen om mij te verantwoorden. Men weigert dit aan een misdadiger voor
de rechtbank niet: en waarom zou mij dit verzoek worden afgeslagen?--Ik
weet wat ik te schrijven heb."
"Zoudt gij niet eerst een kladje maken," vroeg Suzanna: "eer gij Mama's
beste papier gebruikt?" (zij zag, dat ik een voor mij staande
portefeuille opnam) "en wil ik ook heen gaan?"
"Neen Santje! blijf maar;--wanneer men een minnebrief te schrijven
heeft, dan zal men dralen en peinzen en kladjes maken en vreezen nog,
dat stijl en uitdrukking ongenoegzaam zullen zijn om de liefde te
schetsen, die men gevoelt, en het hart der beminde te vermurwen; maar
wanneer het er op aankomt, zijn naam als eerlijk man te handhaven, dan
behoeft men slechts ronde, onbewimpelde waarheid: dan heeft men geen
fraaie keus van woorden, geen sieraden noodig. Geef mij dat papier; ik
zal u laten lezen, wat ik geschreven heb."
Ik plaatste mij aan de tafel en schreef den navolgenden brief, waar ik
geen woord van veranderde:
"Mejuffrouw! uwe meening was gegrond, en uw oom heeft mijn aanzoek om
uwe hand afgeslagen. Het voegt mij niet de redenen zijner handelwijs te
onderzoeken; maar zoo deze mij getroffen heeft, nog sterker trof mij
hedenmorgen uwe koele houding te mijwaarts, welke ik, vergeef mij mijn
openhartigheid, verre was van te verwachten, omdat ik weet, die niet te
verdienen. Toen ik op Heizicht afscheid van u nam, streelde ik mij met
de gedachte, dat UEd. mijn oprechte liefde niet hadt versmaad; deze
gedachte maakte mijn hoogste geluk uit en deed mij ook het antwoord van
den Heer Blaek met meer gelatenheid dragen; daar ik mij troostte met het
denkbeeld, dat de tijd en mijn standvastige trouw eenmaal over zijne
weigering zouden zegevieren, wanneer UEd. bij dezelfde gevoelens bleeft,
w
|