mij te ontmoeten, na de les, die ik hem
gisteravond gegeven heb."
"Hoe! wat!--Zijt gij die Heer Van Beveren, met wien hij die affaire
gehad heeft?... doch gij hebt gelijk; mijn huis is ongeschikt;... maar
ga toch met mij: ik zal een veilige schuilplaats voor u uitdenken. Wij
zullen dat in het rijtuig overleggen. Mijnheer Huyck zal wel zoo goed
willen zijn, mij bij den Notaris te willen verontschuldigen, door hem te
zeggen, dat ik geen tijd had ... of wat hij verkiest."
"Wel! het zij zoo!" hernam Van Lintz: "Mijnheer Huyck! Ik zeg u nog geen
vaarwel; want het schijnt, dat ons noodlot ons, 't zij wij willen of
niet, telkens weder in aanraking wil brengen: en wij zullen elkander
waarschijnlijk nog wel eens ontmoeten."
"Nog slechts een raad neb ik u te geven," zeide ik: "haast u! want een
uur verwijl kan u noodlottig zijn: en daarvan althans kan ik u de
verzekering geven, dat het huis van Heynsz voor u tegenwoordig een
onveilige schuilplaats is."
"En UEd. belooft mij, van deze ontmoeting niet te zullen spreken," zeide
Blaek, zich naar mij toewendende en mij de hand krampachtig drukkende,
terwijl Van Lintz mij met een hoofdknik voor mijn raad bedankte.
"Ik heb u reeds gezegd, dat ik geen verklikker ben," antwoordde ik met
eenigen trots: "en ik herhaal u, wat ik eenmaal aan den Heer Van Lintz
zeide, dat ik slechts dan zal spreken, wanneer mijn plicht het gebiedt."
Ik weet niet of de Heer Blaek zich met deze belofte volkomen tevreden
stelde; doch hij diende er wel genoegen mede te nemen: de beide Heeren
vertrokken en ik zag hen een oogenblik daarna gezamenlijk wegrijden:
waarheen, was mij onbewust.
Weinige oogenblikken daarna kwam de Zaankanter de trappen weder af en
werd ik bij den Notaris binnengelaten.
Ik zal mijn geschrijf niet nutteloos vermeerderen met een verslag te
geven van hetgeen ik met den Heer Bouvelt verhandelde: want hoe dikwijls
zijn naam ook in den loop mijns verhaal genoemd is, en welken invloed
hij onwetend en middellijk uitoefende op de gebeurtenissen, welke ik te
boek stel, zijn deel daaraan was echter van een ondergeschikten of
liever van een verwijderden aard, en hij was in zekere opzichten te
vergelijken met den kaarsenmaker van den Schouwburg, die de verlichting
bezorgt en zonder wien het spel niet vertoond, althans niet gezien zoude
worden; maar die zelf nimmer ten tooneele treedt.--Voor hen echter, wier
nieuwsgierigheid eenigszins door het voorafgaande geprikkeld en thans
teleurgeste
|