ld is, wil ik er wel bijvoegen, dat de Notaris Bouvelt een
klein, schraal ineengedrongen ventje was van ongeveer zestig jaren, met
een ziekelijke, saffraangele tronie, een baard van zes dagen en een
knijpbril op den neus, een slaapmuts op het hoofd en een servet daarover
heen; een gebloemde japon met een roode sjerp aan 't lijf, dat lijf
gedoken in een met sits bekleeden leunstoel en de in pantoffels gestoken
voeten rustende op een koperen stoof: dat hij gezeten was achter een
breede tafel, vol schrifturen, akten, drankfleschjes, contracten,
cachoutdoosjes, schepenkennissen en likkepotjes: en dat hij na een vrij
langdurig gesprek, hetwelk hij door herhaalde hoestbuien meer dan eens
gedwongen was af te breken, erkende, dat zijn oudste klerk gedwaald had,
en de akten naar mijn zin of liever naar dien van den Heer Van Baalen
veranderde.
* * * * *
DERTIGSTE HOOFDSTUK.
HETGEEN LANGER DAN HET VOORGAANDE, EN NIET MEER OF MINDER BELANGRIJK
WEZEN ZAL.
Ik was met een eenigszins luchtiger gemoed van den Notaris teruggekeerd
dan ik bij het heengaan bezat; want de aanwezigheid van Van Lintz daar
ter plaatse had mij doen vermoeden, dat hij de papieren, in welke hij
zooveel belang scheen te stellen, en waarom hij eerst zijn dochter naar
Amsterdam gezonden had en vervolgens zelf gekomen was, eindelijk had
ontvangen en dus geene reden meer bezat om langer in een stad te
vertoeven, waar zijn verblijf hem aan gevaar blootstelde; terwijl aan
een anderen kant de weinige woorden, tusschen hem en den Heer Blaek
gewisseld, mij alle hoop gaven, dat deze zich het lot zijns voormaligen
bekenden zou aantrekken en de noodige middelen in het werk stellen, om
hem over de grenzen te helpen: en, hetzij dit gelukte, hetzij Van Lintz
betrapt werd, ik voorzag, dat in beide gevallen het oogenblik niet verre
meer af was, waarop het mij vergund zou zijn te spreken. Hierbij nog
kwam, dat, even gelijk een minnaar in de kleinste zwarigheid reden vindt
tot bittere ongerustheid en angst, zoo ook de geringste straal van hoop
door hem als de morgenstond eener blijde toekomst verwelkomd wordt: en
de omstandigheid alleen, dat de Heer Blaek mij om geheimhouding verzocht
had van hetgeen er tusschen hem en Van Lintz was voorgevallen, een
omstandigheid, welke hem alzoo in zekere opzichten aan mij verplichtte,
was genoegzaam om mij met de hoop te streelen, dat hij goede gedachten
van mij opvatten zoude, en zich, ingevalle Lodew
|