zijn vader zeker te weinig ontvangt om te verslempen."
"De Jood en de jongeling beiden zullen een plaats in 't Spinhuis
bekomen. Geen genade voor een zoon, die zijn vader bedriegt.--Is er
niets meer?--Niets van den Vliesridder?"
"Niets: ofschoon hij zich naar alle gedachten nog hier, of in de buurt
moet ophouden; want er is weer geld voor hem uit de Bank gelicht, gelijk
onze spion bij de Bank mij verteld heeft. Het is onbegrijpelijk, dat wij
hem niet op het spoor komen."
"Vrij onhandig zeker: en zoo ik u niet beter kende, Heynsz, zou ik
waarachtig denken, dat de Vliesridder u omgekocht heeft.--Is er niets
meer?"
"Niets, Ed.-Gestrenge! buiten eenige zakkenrollerijen op den
Haarlemmerweg gisteravond gepleegd, bij gelegenheid eener harddraverij."
"Niets anders?"
"Waarlijk niets," antwoordde Heynsz, zijn zakboekje naziende.
"Niets?--Ei! Ei! dan is het mijne beurt," zeide mijn vader, hem scherp
aanziende: "N deg.. 1. Er heeft gisteravond ten huize van Zacharias Heynsz
een twist plaats gehad, ten gevolge waarvan de Heer Lodewijk Blaek van
al de trappen is gesmeten.--Monsieur Heynsz, die zoo goed bekend is met
al wat in de stad omgaat, schijnt dus niet te weten, wat er in zijn
eigen huis gebeurt."
"Edel-Gestrenge!" stamelde Heynsz, terwijl hij mij verlegen aanzag: "met
uw permissie. Die zaak heeft gehad geen gevolgen. Ik achtte het niet
waardig de moeite, daarvan te spreken."
"Dat staat u niet te beoordeelen. Wie heeft aanleiding tot dat rumoer
gegeven? Nu! kijk mijn zoon maar niet aan.--Antwoord zonder omwegen."
"Edel Gestrenge! Ik weet waarachtig weinig of niets van de zaak af. Ik
was niet te huis, en dacht, toen ik vernam wat er had plaats gehad, het
ware best, dergelijke gevalletjes, waar jongelieden van de eerste
familien in betrokken zijn, maar niet te fijn uit te pluizen."
"Zoo! dus denkt uwe wijsheid, dat er een andere schaal bestaat, waarin
de eerste, als waarin de mindere klasse behoort gewogen te worden?--Maar
ik ben nog niet ten einde.--N deg.. 2. De gezegde Zacharias Heynsz geeft
huisvesting aan verdachte personen, en schaamt zich niet oogluikend te
dulden, dat zekere Juffer, die een kamer tot zijnent betrokken heeft,
bezoeken ontvangt van jonge losbollen."--Hier zag mijn vader mij
veelbeteekenend aan.
"Met uw verlof, Edel-Gestrenge! kan ik kwaad denken van een Juffer, die
is vereerd geworden door UEd. Gestrengen zoon met zijn bezoeken, en
bekend is bij Mejuffer uwe zuster? En bovendien,
|