wat heb ik er mede te
maken, sedert haar eigen vader gekomen is en mede bij mij inwoont? Laat
elk zorgen voor de zijnen. Ik kan den man geven geen ongelijk, zoo hij
gooit den Heer Blaek van de trappen, omdat die dringt in zijne kamer.
Elk moet wezen vrij in zijn huis."
"Voorzeker!" zeide mijn vader. "Hoe heet uw logeergast ook?"
"De Heer Van Beveren uit Deventer."
"N deg.. 3. Zacharias Heynsz huist iemand, die zich Van Beveren uit Deventer
noemt, zonder te onderzoeken, of er een zoodanige persoon bestaat.
Intusschen kan ik hem verzekeren, dat, volgens mijn berichten, zoodanige
naam en zoodanige persoon te Deventer onbekend zijn."
"Onbekend!" herhaalde Heynsz, met verbazing: "en de Notaris Bouvelt
heeft mij nog wel aanbevolen die lieden."
"Pas maar op," zeide mijn vader: "is, _qui fugitivum celavit, fur est_.
Maar misschien zal mijn zoon u den waren naam van die personen wel
kunnen aan de hand doen."
"Ik ben geen verklikker," zeide ik, wrevelig: "en al wist ik de geheimen
van dien vreemdeling, het zou een laagheid zijn, die te openbaren. Dit
kunt gij niet eischen, mijn vader!"
Mijn vader zag mij lang en scherp in 't gezicht;--maar omtrent dit punt
althans was mijn geweten zuiver en wist ik, dat ik naar behooren
handelde en de oogen niet behoefde neder te slaan. Na een langdurig
stilzwijgen hervatte hij:
"Er schuilt hier iets achter, dat ik niet begrijp.--Intusschen,
Ferdinand! ofschoon ik vooralsnog wil gelooven, dat gij minder schuldig
zijt, dan ik waande, mag ik niet nalaten, zoodanige maatregelen te nemen
als de omstandigheden vorderen. Heynsz! gij zorgt, dat ik in alles van
de gangen uwer huisgenooten onderricht worde, en tevens houdt gij ook
mijn zoon in 't oog. Zoodra gij iets bespeurt, dat u verdacht voorkomt,
zult gij er mij van onderrichten. Bemerk ik, dat gij voor mij de minste
kleinigheid verzwijgt, dan heb ik voor 't vervolg uwe diensten niet meer
noodig."
"Hoe, mijn vader!" riep ik uit: "het is op een blooten schijn, dat UEd.
mij gelijkstelt met misdadigers, waarvan het ergste te wachten is. Ik
bid u, laat Heynsz nog een oogenblik blijven. Hij kan getuigen, of ik
meer dan driemalen te zijnen huize ben geweest, en of niet telken reize
Helding de oorzaak mijner komst was, terwijl slechts toevallige
omstandigheden mij met dien vreemdeling of zijn dochter in betrekking
gebracht hebben."
"Ik heb u reeds te kennen gegeven, dat ik mijn oordeel wederom
opschort," zeide mijn vader: "zoo gij ons
|